Op welke dag is de Heer opgestaan

Zondag?
Wie de Schrift onderzoekt om bewijzen te vinden dat de Heer Jezus Christus op paaszondag uit het graf verrezen is, wacht een teleurstelling. De Schrift rept met geen woord over een zondag. Zij heeft het wel over sabbatten en over het feit dat onze Heer, naar de Schriften, ten derden dage uit de doden is opgestaan. Zou die derde dag een zondag zijn geweest?

Twee kalenders
Het is belangrijk te weten hoe de Schrift tijdsaanduidingen hanteert. In de dagen dat onze Heer Jezus Christus in Israël verbleef, kende men daar niet zo’n nauwkeurige tijdsindeling als waaraan wij met onze elektronische uurwerken gewend zijn. Toentertijd was het uur de kleinste tijdseenheid die voor iedereen werkbaar was. Daarnaast hanteerde men een geheel andere kalender dan de onze: de maanden werden vastgesteld aan de hand van de schijngestalten van de maan boven Jeruzalem. Alleen de maanden hadden namen, terwijl de dagen slechts genummerd werden. De Joden kenden dus niet de heidense aanduidingen zoals zondag, maandag enz. De dagen werden in groepen van zeven geteld, waarvan elke zevende dag als sabbat geheiligd was.1
In de Schrift komen ook enkele tijdsaanduidingen voor die beantwoorden aan de kalender die de Romeinen destijds volgden. Hun tijdsindeling was afgeleid van de omloop van de zon die zij als een god vereerden.

1. Wat in de gangbare Bijbelvertalingen van de Hebreeuwse Schrift als “week” vermeld is (bijvoorbeeld in Genesis 29:27 en Leviticus 12:5), slaat zonder uitzondering op het telwoord “zeven, 7”. Wat in de gangbare Bijbelvertalingen van de Griekse Schrift als “week” vermeld is (bijvoorbeeld in Mattheus 28:1, Marcus 16:2, Lucas 24:1, Johannes 20:1, Handelingen 20:7 en 1Corinthiers 16:2) slaat op de sabbat.

De telling van dagen
Voor de Joden begon een nieuwe dag bij zonsondergang. Zij baseerden dit op de Schrift, onder meer op Genesis 1.2
Volgens de Hebreeuwse Schrift heeft iedere dag twee avonden: de avond die na zonsondergang aanbreekt en de avond die aan de volgende zonsondergang voorafgaat. Zo moet bijvoorbeeld ook Exodus 12:6 verstaan worden waar letterlijk ‘tussen de twee avonden’
3 staat.4
Voor de Romeinen begon de nieuwe dag al om middernacht. Wanneer op de Romeinse kalender al een nieuwe dag was aangebroken, moest dat, in hun ogen, bij de Joden nog gebeuren. In schema 1 is de telling van de dagen door de Joden en de Romeinen, vooral het verschil daartussen, aangegeven.

Schema 1

Romeinen Joden
vanaf middernacht dag a
daglicht
vanaf zonsondergang dag a
vanaf middernacht dag b
daglicht
vanaf zonsondergang dag b
2. Ook de apostel Paulus houdt deze dagindeling aan. In 2Corinthiers 11:25 heeft hij het over een nukhthēmeronνυχθημερον, een nacht-dag (NBG-51: etmaal). 3. Het Hebreeuwse meervoud bedoelt in beginsel een tweetal, tenzij de context anders uitwijst. 4. NBG-51: in de avondschemering.

In de Oudheid waren mens en techniek nog niet zover dat men er behoefte aan had om alles tot op de minuut nauwkeurig te regelen. Men had destijds al voldoende aan een indeling in dagen en uren. Onder een dag verstond men toen nog niet een periode van 24 uren. Zo precies rekenen wij in het dagelijks leven ook niet altijd. Wanneer iemand bijvoorbeeld ’s morgens om 9 uur aan een karwei begint dat hij de volgende dag om 6 uur ’s middag af heeft, zal hij zeggen twee dagen werk gehad te hebben. Hij telt dan een deel van een dag voor een gehele dag. In de Oudheid deed men hetzelfde: een deel van een dag werd voor een gehele dag gerekend. Wij moeten ons dus goed realiseren dat in de Schrift met een dag niet altijd een vol etmaal van 24 uren wordt bedoeld. Wanneer de Schrift het over drie dagen heeft, behoeft het dus niet om 72 uren tijds te gaan.

De telling van uren
In de periode die het zogenoemde Nieuwe Testament bestrijkt, hanteerden de Joden voor de periode tussen zonsopgang en zonsondergang evenveel uren als de Romeinen. In de tijd dat de zon scheen, telden beiden twaalf uren.5 Zoals dat heden ten dage nog steeds gebeurt – en ook voor ons handig is – mat men het uur af naar de lengte van zijn eigen schaduw.
De Joden begonnen pas bij zonsopgang de uren te tellen, maar de Romeinen – net als wij – reeds vanaf middernacht. Dat betekende dat bij zonsopgang voor de Joden het eerste uur begon te lopen, terwijl dit voor de Romeinen al het zevende was. Bij zonsondergang eindigde voor de Joden het twaalfde en laatste uur, voor de Romeinen het achttiende (schema 2).

Schema 2

Romeinen 1e 7e 8e 9e 10e 11e 12e 13e 14e 15e 16e 17e 18e 24e
Joden 1e 2e 3e 4e 5e 6e 7e 8e 9e 10e 11e 12e
  van zonsopgang tot zonsondergang  
5. Onze Heer verwijst daarnaar: “zijn er niet twaalf uren van de dag?”(Johannes 11:9).

“Na drie dagen” naast “Ten derde dage”
Wie de verslagen van Mattheüs, Marcus, Lucas en Johannes (hierna kortweg: de evangelisten) onderzoekt op het punt van de derde dag, zal ontdekken dat Marcus het consequent heeft over ‘na drie dagen’ (metaμετα treisτρεις hēmerasημερας).6 Mattheüs gebruikt deze aanduiding alleen in Mat. 27:63, maar heeft het verder over ‘ten derden dage’ (τη tritēτριτη hēmeraημερα), net als de overige evangelisten en ook de apostel Paulus in 1Corinthiers 15:4.7

Hoe is dat te verklaren? Wisten Marcus en Mattheüs niet precies op welk moment onze Heer was opgestaan?

De oplossing is, zoals altijd, te vinden door de Schrift serieus te nemen en goed te lezen. Want wat is hier het geval? Mattheus doet in Mat 27:63 verslag van wat de overpriesters en Farizeeën tegen Pilatus zeiden. Hij geeft aan dat het alleen bij Pilatus was bij wie zij de termijn ‘na drie dagen’ gebruikten. Deze Romein had nu eenmaal geen boodschap aan de Joodse telling van dagen en daarom gebruikten de Joden voor hem de Romeinse telling van dagen.

Bij Marcus kunnen wij vaststellen dat hij zijn verslag klaarblijkelijk heeft geschreven voor mensen die met de Romeinse telling van dagen vertrouwd waren.

6. NBG51 berust op een inmiddels achterhaalde Griekse teksteditie. Volgens de Concordante Griekse Tekst en het Novum Testamentum Graece van Nestle-Aland, 28e herziene editie, staat in Marcus “metaμετα treisτρεις hēmerasημερας”. 7. Paulus was de eerste die het feit van Jezus’ opstanding op schrift stelde.

Schema 3 laat zien hoe een gebeurtenis die volgens de Romeinse kalender pas na drie dagen plaatsheeft, volgens de Joodse kalender nog op de derde dag valt. Bij Mattheüs en Marcus is dus geen sprake van discrepantie of onnauwkeurige verslaglegging, maar van het gebruik van een andere kalender. De Romeinse telling die Mattheus 27:63 vermeldt, komen wij ook tegen in Marcus 8:31, 9:31 en 10:34.

Schema 3

Romeinen Joden
vanaf middernacht dag 1
daglicht
vanaf zonsondergang dag 1

 

kruisiging

vanaf middernacht dag 2

kruisiging

daglicht
vanaf zonsondergang dag 2
vanaf middernacht dag 3
daglicht
vanaf zonsondergang dag 3

 

opstanding

vanaf middernacht dag 4

opstanding

daglicht

De drie dagen: 14-16 Nisan
De verslagen van de evangelisten geven duidelijk aan dat de dood van onze Heer samenviel met de dag waarop de Joden Pesach voorbereidden. Daarom moeten wij eerst weten wat de wet over dit Joodse feest voorschrijft. Kortheidshalve volstaan wij hier met het noemen van Exodus 12:6 en 18, Leviticus 23:5-7, Numeri 9:11-12 en 28:16-18, Deuteronomium 16:1-3 en 5-6. Laten wij eerst deze passages aandachtig lezen om wat hierna komt beter te kunnen begrijpen.

14 Nisan
Het officiële begin van het feest der ongezuurde broden, Pesach, valt op de vijftiende Nisan. Lev.23:6 Op de dag daarvóór, dus op de veertiende Nisan moeten, in een volkomen desemvrije omgeving, de ongezuurde broden gebakken worden. Dat verklaart waarom de veertiende Nisan in Mattheus 26:17 en Marcus 14:12 gekarakteriseerd is met de toenmalige aanduiding: ‘de eerste dag8 van de ongezuurde broden’. Hetzelfde is in Lucas 22:7 het geval, ondanks weglating van het woordje ‘eerste’.
Op de veertiende Nisan moeten ook allerlei andere voorbereidingen getroffen worden om de volstrekte rust van de volgende dag, een grote sabbat, in te kunnen gaan. Om die reden noemt de Schrift deze dag tevens de dag van voorbereiding. Denk maar aan de vraag die de discipelen de Heer stelden in Mattheus 26:17 en de tijdsvolgorde die in Mattheus 27:62 gegeven is: ‘op de morgen nu, welke is na de voorbereiding’ (NBG-51: ‘De volgende dag, dat is na de Voorbereiding’). Hetzelfde geeft Lucas 23:54 aan: ‘het was de dag van de voorbereiding en de sabbat lichtte op’.9
Uit een en ander blijkt dat het op die veertiende Nisan was, in de eerste avond daarvan, dat de Heer met Zijn discipelen brood en wijn gedeeld heeft en het pascha gegeten heeft. Diezelfde nacht zou Hij in Gethsemane gearresteerd worden. Later op die dag zou Hij Zelf, nog vóór de tweede avond, als pascha worden geslacht door Zijn kruisiging – volgens de Joodse urentelling – op het derde uur en Zijn dood op het negende uur. Marc 15:25,34;  10  Zowel de maaltijd met Zijn discipelen als Zijn kruisdood vielen dus binnen de termijn die de Thora voor het pascha stelt: ‘tussen de (twee) avonden’ (o.a. Leviticus 23:5; NBG-51: in de avondschemering).

8. In Mattheus 26:17 staat niet het Griekse woord voor “dag” (hēmeraημερα), maar in Marcus 14:12  wel. 9. De vertaling met het onovergankelijke werkwoord “oplichten” van het Griekse woord epiphōskōεπιφωσκω (op-lichten) geeft aan waar het hier om gaat: de aankondiging van de vijftiende Nisan, volgens de Joodse, maangerelateerde kalender, door het opkomen van het heldere licht van de volle maan. NBG-51: ‘en de sabbat brak aan’. 10.  In de gangbare Bijbelvertalingen staat in Johannes 19:14 ‘het zesde uur’ te lezen. Dat is zeer verwarrend omdat Mattheüs en Marcus het derde uur noemen als de tijd waarin de Heer gekruisigd werd. De tweede corrector van de codex Sinaïticus heeft het Griekse woord ektēεκτη, ‘zesde’, verbeterd in tritēτριτη, ‘derde’. De opmerkelijk betrouwbare bijdrage van deze corrector overziende, moet deze inzage hebben gehad in oudere, betrouwbare handschriften.

15 Nisan
Een opmerking vooraf: ‘sabbat’ is afgeleid van het Hebreeuwse woord voor ‘ophouden’. Een sabbat is als zodanig weliswaar steeds de zevende dag, maar hij kan als gevolg van de voorschriften van de Thora ook op andere ‘doordeweekse’ dagen vallen. En dat is onder meer op 15 Nisan het geval.

Zoals wij al eerder hebben opgemerkt, is de vijftiende Nisan de eerste dag van Pesach. Die dag overschaduwt de gewone, wekelijkse sabbat en werd in Jezus’ dagen daarom een sabbat genoemd die groot was. Joh. 19:3111 Op die dag geldt een absoluut werkverbod. Om die reden moest het dode lichaam van de Heer nog vóór het begin van deze bijzondere sabbatdag in een graf gelegd zijn. Omdat Zijn dood in het negende uur van de veertiende Nisan viel en ongeveer drie uur later de grote sabbat van de vijftiende Nisan zou aanvangen, heeft Jozef van Arimathea een en ander in allerijl moeten regelen. Daarna trad de stilte in. De vrouwen die Zijn lichaam wilden balsemen, moesten daarmee wachten tot de zestiende Nisan aangebroken was.
Na het twaalfde uur zou deze grote sabbat, met zijn strikte werkverbod, voorbij zijn. De priesters vreesden dat Jezus’ discipelen dan actief zouden worden en het lichaam van hun rabbi weg zouden halen. Daarom waren zij naar Pilatus gegaan met het verzoek preventieve maatregelen te nemen. Hij gaf daaraan gevolg door de steen voor het graf te laten verzegelen en het onder bewaking (koustōdiaκουστωδια) te stellen. Zo zou iedereen de garantie hebben dat ook op de derde dag het lijk onaange­roerd zou blijven.
Dit is op diezelfde avond gebeurd, letterlijk op de ‘avond nu van de sabbatten’ (opseοψε deδε sabbatōnσαββατωνNBG-51: ‘laat na de sabbat’). In de gangbare bijbeledities zijn deze woorden als het begin van Mattheus 28:1 afgedrukt, terwijl zij het slot van de tekst ervóór vormen.12

11. Niet te verwarren met de dag die de Joden tegenwoordig De Grote Sabbat noemen. Dit is de sabbat onmiddellijk voorafgaand aan Pesach. 12. Dit is een vergissing die niet door Schriftuitleg maar door Schriftinleg is ingeslopen. Het is belangrijk te weten dat in de oorspronkelijke tekst geen vers- en hoofd­stukindeling voorkomt. Alle woorden zijn zonder spaties en leestekens aaneen­geschreven. De doorlopende tekst is in kolommen ingedeeld. De hoofdstuk- en versinde­ling zoals wij die nu kennen, is pas veel later en op een vrij willekeurige en niet bijster doordachte wijze tot stand geko­men

16 Nisan
In de gangbare Hebreeuwse tekstuitgaven van Leviticus 23:11 staat dat de priester een bosje van de eerste halmen van de oogst, de ‘omer’  (עמר; NBG-51: garve), ‘op de morgen na de sabbat’ voor het aangezicht van Jahweh 13 moet bewegen (NBG-51: daags na de sabbat). De Septuaginta, de vertaling van de Hebreeuwse Schrift in het Grieks, vermeldt op die plaats ‘op de morgen van de eerste’. Daaruit kunnen we afleiden dat in Leviticus 23:11 oorspronkelijk heeft gestaan: ‘op de morgen na de eerste sabbat’. Het door God aangewezen tijdstip valt dus op de morgen na de sabbat van de vijftiende Nisan, dus op de morgen van de zestiende Nisan. Dit legt een veelzeggend verband tussen deze eerstelingen en de Eersteling Die onze Heer door Zijn opstanding werd. 1Cor. 15:20
In Mattheus 28:1b staat het tijdstip waarop Maria Magdalena en de andere Maria naar het graf gingen: ‘bij het oplichten naar één (hmiaμια) van de sabbat­ten”. Dat het hier niet om het opkomende licht van de maan, maar van de zon gaat, blijkt uit de verslagen van de overige evangelisten:

Let op het Griekse hoofdtel­woord hmiaμια, ‘één’, waarmee een sabbat nummer één bedoeld wordt. Helaas hebben de gangbare Bijbelvertalingen het woord hmiaμια op de zojuist aangehaalde vindplaatsen met “eerste” vertaald en aldus opgevat als “eerste dag” van de week. In overeenkomstige constructies hebben zij hmiaμια echter wél met het telwoord één vertaald (zie Mattheus 5:19, Marcus 14:66 en Lucas 5:12).14 Deze inconsequentie kan slechts één oorzaak hebben: Schriftinleg! De kerkelijke en historisch gezien antisemitische leer over de zondag moest in de Bijbelvertaling klaarblijkelijk voorrang hebben boven een Schriftgetrouwe (concordante) vertaling van het Grieks.
Wanneer wij de op de vorige bladzijde aangehaalde teksten onbevangen en nauwkeurig lezen, is maar één conclusie mogelijk: op de grote sabbat van de vijftiende Nisan volgde een gewone sabbat die nummer één was van een aantal sabbatten. Hoe kan dat?
Wie de Thora kent, weet dat volgens Leviticus 23:15-16 na de vijftiende Nisan 7 sabbatten en 50 dagen geteld moesten (de omer-telling).15 Volgens de toenmalige Joodse kalender moet de vijftiende Nisan klaarblijkelijk gevolgd zijn door een normale, wekelijkse sabbat die de eerste was van de reeks van zeven gewone sabbatten (zie schema 4).
Op die sabbatdag gold niet meer zo’n streng werkverbod als op de vijftiende Nisan. Vandaar dat de vrouwen toen wél op weg mochten om het lichaam van de Heer te balsemen. Zij gingen naar het graf toen de nacht nog maar net voorbij was en het ochtendgloren het aanbreken van een nieuwe morgen aankondigde. De Heer moet dus vlak voor hun aankomst het graf leeg achter hebben gelaten …

Schema 4

zo ma di wo do vr za  
14 Nisan 15 Nisan 16 Nisan
no 1 1e sabbat
no 2 no 3 no 4 no 5 no 6 no 7 no 8 2e sabbat
no 9 no 10 no 11 no 12 no 13 no 14 no 15 3e sabbat
no 16 no 17 no 18 no 19 no 20 no 21 no 22 4e sabbat
no 23 no 24 no 25 no 26 no 27 no 28 no 29 5e sabbat
no 30 no 31 no 32 no 33 no 34 no 35 no 36 6e sabbat
no 37 no 38 no 39 no 40 no 41 no 42 no 43 7e sabbat
no 44 no 45 no 46 no 47 no 48 no 49 no 50 sabbat
13. Jahweh is de transcriptie van יהוה, de Hebreeuwse naam van God. 14. Daarnaast kan de vertaling van hmiaμια als ‘eerste’ ook als apert onjuist gekwalificeerd worden, omdat die vertaling slechts past bij het Griekse woord prōtosπρωτος (zie Lucas 14:18 en Handelingen 12:10) 15. De vijftigste dag is de laatste dag van het Joodse Wekenfeest, Shawoe’ot, een dag die wij de Pinksterdag noemen.

Op welke dag is de Heer opgestaan?
Wanneer wij nu onze kennis van de wijze waarop de Romeinen en Joden hun dagen indeelden en telden, combineren met de feiten die de Schrift vermeldt, blijkt onze Redder en Heer volgens de Joodse kalender na de derde nacht op de derde dag te zijn opgestaan. Matth. 16:20; 20:19Luc. 24:46Hand. 10:401Cor. 15:4
De Joden tellen dit ook als een periode van drie dagen en drie nachten. Voor hen zou dit als het teken van Jona herkenbaar moeten zijn geweest. Matth.12:40Luc.11:30 en Jona 2:1
Volgens de Romeinse kalender had Zijn opstanding na drie dagen plaats. Matth. 27:63Marc. 8:319:3110:34
Volgens de Joodse kalender had de kruisiging van onze Heer plaats op de veertiende Nisan en volgde Zijn opstanding op de derde dag: de dag na de ‘grote sabbat’ van de vijftiende Nisan. Die derde dag, de zestiende Nisan, was tevens de eerste sabbat van een reeks van zeven sabbatten in de periode van de omer-telling. Daarom is deze sabbat in de vier evangeliën hmiaμια tōnτων sabbatōnσαββατων‘nummer één van de sabbatten’, genoemd. Matth. 28:1b, Marc. 16:2Luc. 24:1Joh. 20:1 en Lev. 23:15-16 Die derde dag was overigens een normale, wekelijkse sabbat.

Het hierna gegeven schema 5 laat de verschillende dagindelingen in hun samenhang zien. Toen voor de Romeinen de vierde dag om middernacht begon, viel hij samen met wat voor de Joden nog de derde dag was. De morgen van de opstanding van onze Heer viel voor de Romeinen dus na drie dagen op de vierde dag.
Wij gebruiken dezelfde dag- en urentelling als de Romeinen. Volgens onze kalender valt een gewone sabbat grotendeels op een zaterdag. De morgen die voor de Romeinen tot de vierde dag behoorde en voor de Joden tot de derde dag die tegelijk een gewone sabbatdag was, was een zaterdag. Onze Heer is dus uit de doden opgestaan op een dag die bij ons zaterdag heet!

Schema 5

Romeinen Joden wij
vanaf middernacht dag 1 woensdag
daglicht
vanaf zonsondergang 14 Nisan
vanaf middernacht dag 2   donderdag
daglicht Kruisiging kruisiging kruisiging
vanaf zonsondergang 15 Nisan
vanaf middernacht dag 3 grote sabbat vrijdag
daglicht
vanaf zonsondergang Custodia 16 Nisan
vanaf middernacht dag 4 gewone sabbat zaterdag
opstanding opstanding opstanding
daglicht      

Het belang
Het belang van het kennen van de juiste dag van Jezus’ opstanding laat zich onder meer verklaren met het voorschrift in Leviticus 23:11,15. Dit herinnert de Joden eraan dat de gehele oogst die op de omer volgt, alleen aan Hem te danken is. De omer markeert het begin van een nieuwe oogst.
De opstanding van de Heer markeert eveneens het begin van een oogst, maar dan een die alle mensen in de armen van God, de Vader, terugvoert. Wanneer de oogst binnen is, zal God alles in allen worden 1Cor. 15:23,28 Is dat niet het mooiste bewijs van Gods fenomenale opstandingskracht?

AED
© Alfred E. Dekker, Rotterdam, 2 februari 2006.

Verwante onderwerpen:

kruisiging
opstanding
Deel met anderen