Zie, een geheimenis zeg ik aan jullie: wij allen zullen niet te rusten worden gelegd, wij allen zullen echter veranderd worden, in een ondeelbaar moment, in een oogwenk, bij de laatste bazuin. Want Hij zal de bazuin steken en de doden zullen opgewekt worden, onverderfelijk, en wij zullen veranderd worden. | Eig.Vert. |
Dat is een van de enorme consequenties van de Grote Ommekeer voor ons, leden van het lichaam van Christus. Paulus schrijft hierover, met een woord van de Heer, ook in 1Thessalonicenzen 4:15-17. Dit vooruitzicht, zo altijd samen met onze Heer te mogen zijn – is iets heerlijkers denkbaar?
Over onze verandering doen welhaast kinderlijke fantasieën de ronde, zoals over al het leven na de dood. Maar wat leert de Schrift ons daarover?
Het lichaam van onze Heer is na Zijn sterven nooit aan ontbinding onderhevig geweest. Hand.2:31; 13:35; Ps. 16:10 Daardoor was Hij na Zijn verrijzenis, ook met Zijn veranderd lichaam, voor iedereen herkenbaar, eerst voor Maria van Magdala, vervolgens voor Zijn discipelen, zoals de Emmaüsgangers en de ongelovige Thomas. Zijn lichaam vertoonde de wonden van Zijn kruisiging, maar zonder bloed, omdat het nu uitsluitend de geest is die Zijn leven leidt.
Geldt dat ook voor ons? Nu verandert ons aardse lichaam voortdurend door opbouw en afbraak van de stof uit de aardbodem, waaruit het bestaat, onderhevig aan het stervensproces, waaraan wij allen onderworpen zijn.
Bij mensen met een intact lichaam, kunnen wij ons een aardig beeld vormen van hun verandering in een hemels, onverderfelijk, geestelijk lichaam. 1Kor. 15:40-44 Maar hoe zou iemand na zijn verandering eruit zien als zijn lichaam bijvoorbeeld totaal vergaan, verbrand of verminkt was? Maar is dat voor ons wel belangrijk om te weten? Zouden wij dit liever niet aan Gods wijsheid overlaten in plaats van christelijk sciencefiction te gaan bedrijven?
Wij moeten het voorlopig doen met de zekerheid dat elke ziel die ooit op aarde geleefd heeft, zich na de dood bevindt in het ‘onwaarneembare’1, te beschouwen als ‘Gods onuitwisbare harddisk.’ God kent iedere ziel persoonlijk en is bij machte die persoonlijkheid een hemels, onverderfelijk, geestelijk lichaam te geven. Schrijver dezes meent dus dat wij slechts aan onze persoonlijkheden te herkennen zullen zijn.
In ons huidige lichaam van stof uit de aardbodem, aangedreven door de adem van de geest der levenden, Gen. 2:7 dient het bloed als verbindingsmiddel voor lucht en voedsel dat door zonne-energie gegroeid is. Na onze verandering hebben wij dat niet meer nodig, omdat ons hemels lichaam uitsluitend door de geest geleid wordt. Wij ontvangen dan leven rechtstreeks uit Goddelijke bron.
De hoogste heerlijkheid heeft onze Kurios, Christus Jezus. Ons lichaam zal na de bazuin Gods aan het Zijne gelijkvormig zijn! Fil. 3:21 Dit alles is reden voor niet aflatende blijdschap en dankbaarheid!