Vastgestelde feesten van God – Verzoendag – Jom Kipoer (2)

De zevende maand

Terugblik

Eerder kwamen over de Verzoendag in de zevende maand (Tisjri) belangrijke aspecten naar voren.1

Nadat in Israël eerst tien dagen van inkeer, herstellen van onderlinge conflicten en dergelijke hield, kwam op de tiende de Verzoendag. Een dag van vasten, verootmoediging en rust, waarop men geen enkel werk mocht doen. Op deze dag werd voor het volk bescherming bewerkt door de hogepriester, onder andere via het slachten van een geitenbok voor hen (de bok ‘voor de Heer’). En een andere geitenbok werd, beladen met de zonden van het volk, naar een afgesneden gebied gestuurd.

Jaarlijks werd zo bescherming bewerkt tegen rechtvaardige oordelen van God, aangezien niemand zich volkomen kón houden aan alle Woorden van het Verbond, geschreven op de ‘twee (stenen) tafelen van het getuigenis’; dus vanwege Israëls zonden en ongerechtigheden.

Verder zagen we dat deze dag ook wijst naar de dag van de Heer, naar Zijn zichtbare terugkeer, bevrijding van Jeruzalem (en reiniging van het land), en naar Zijn bekendmaking aan Israël, dat Hij hun Messias was en is. Voor Israël zal die dag beginnen met verootmoediging en rouw, het is dan dé Verzoendag.

Daarna komen duizend jaren waarin de Heer op aarde regeert, jaren van ‘sjalom’. 

Tot zover deze terugblik.

Nu wil ik nogmaals nader met u kijken naar wat het offeren op die Verzoendag, door de hogepriester uitgevoerd, betekende, en ook naar de plek waar dat gebeurde: de tabernakel. Hierbij is gebruik gemaakt van wat broeder John Essex heeft geschreven in Unsearchable Riches, in zijn artikelen over ‘God’s dwelling place’2.

1) Zie UR2020 nr. 2, pagina 17 e.v.
2) De artikelen van Essex staan in Unsearchable Riches jaargang 67 en 68. In ons artikel wordt met speciale noten (a, b, enz.) verwezen naar de vindplaatsen in deze beide UR’s. De betekenis van de noten staat aan het eind van ons artikel (‘Vastgestelde feesten van God’).

Verschillende offers

In Leviticus zijn twee verschillende soorten offers te onderscheiden.[i]

Ten eerste de offers die een aangename geur voor de Heer teweeg brachten wanneer zij op het altaar verbrand werden: het brand-/opstijgoffer, het graan-/maaltijdoffer en het vredeoffer.Lev.1:1-17; 2:1-9; 3:1-5 Deze offers werden uit vrije wil gebracht, wat een aangename geur voor Hem betekende. 

Verder andere offers, die vooral bevrijding en ‘bescherming’/verzoening moesten bewerken. Dan ging het om het zondoffer en om het schuldofferLev.4 en 5 enz. Bij deze offers stond het sterven van een onschuldige voor een schuldige centraal. Deze offers Lev.7:37 tonen het offer van onze Heer Jezus Christus en Zijn kruisiging.

Offer van de Heer

In de kruisiging van onze Heer werden deze offers zichtbaar.[ii]

In de eerste drie uren beeldde Hij het brand-, graan- en vredeoffer uit. Jezus kon op dat moment met Zijn Vader communiceren (bijv.: Lucas 23:34 “Vader, vergeef het hun …”).[iii]

Maar de volgende drie uren, dus vanaf het ‘zesde uur’, was Hij het zondoffer (en schuldoffer) en kwam duisternis.Luc.23:44 God keerde Zich van Zijn geliefde Zoon af, en Hij, Die geen zonde kende, werd tot zonde gemaakt2Cor.5:21 Pas ná deze drie uur keerde het licht terug en kon Jezus Zijn Vader aanroepen en sterven. Luc.23:46; Matth.27:46,50; Marc.15:34,37

De Heer werd het zondoffer, maar tegelijk werd Hij ook tot de personificatie van de zonde gemaakt. Hem dus, de Ene, Die geen zonde kende, maakte God (tot) zonde. Zo kon God in één keer de zonde kruisigen en deze voor altijd tenietdoen. Daarmee werd de barrière (waar we verderop naar zullen kijken) die tussen God en mens was, neergehaald! Het resultaat was: ‘verzoening van de wereld met Zichzelf’ en ‘gerechtigheid van God’! 2Cor.5:18-21

Wat een verschil maakte Zijn offer voor de situatie vóór en ná Zijn kruisiging! Daarvoor moest in Israël de hogepriester (als hun representant en middelaar) jaarlijks een bescherming bewerken, zodat God in hun midden kon verblijven.[iv]

De hogepriester voerde op de Verzoendag alle offers en handelingen op de voorgeschreven manier uit, om Hem te mogen naderen en alleen zo kon hij het heilige der heiligen binnengaan (om daarna het volk te kunnen zegenen). Immers, de heerlijkheid van de Heer, Zijn glorie, rustte op de cherubs Ex.25:17,18,22 die op het ‘verzoendeksel’ waren. Lev.16:13; Ezech.9:3; 10:4

Barrière tussen God en Israël

Israël werd door de Heer Zijn speciale volk genoemd, een volk tot lof en tot een naam en tot sieraad, heilig voor JHWHDeut.26:18-19 Toch morde het volk, vanaf hun begintijd in de woestijn, tegen Mozes en Aäron.Ex.15:24; 16:2; 17:3 [v] Daarmee morden ze ook tegen de Heer.Ex.16:7-8

Hun zonden werden des te duidelijker (in de tijd dat Mozes lang op de berg Sinaï verbleef om van de Heer twee ‘tafelen van de getuigenis’ te ontvangen Ex.31:18), toen het volk van Aäron eiste, dat hij van omgesmolten goud een kalf voor hen zou maken. Ex.32:1-4 Zij vereerden dát, alsof een Egyptische god (bijvoorbeeld de stiergod Apis) hen uit Egypte had bevrijd. Daarmee beroofden zij de Heer van Zijn eer, dat Hij hun Redder was en is! Zij veranderden de heerlijkheid van de onverderfelijke God in een beeld, dat lijkt op bijvoorbeeld viervoetige dieren.  Rom.1:23

Al die zonden (zoals hun afgodendienst, of hun morren) vormden een barrière tussen God en Israël: er was geen vrije toegang tot Hem. Het volk had daarom priesters nodig tussen hen en God om aan Hem offers te brengen én van Hem zegen te ontvangen.

Afstand in de tabernakel

Dat afstand bestond en bleef, werd ook zichtbaar in het ontwerp van de tabernakel dat de Heer aan Mozes toonde op de berg Sinaï.Ex.25:9,40 [vi] Ook de voorwerpen in de tabernakel waren door de Heer aan Mozes getoond.Ex.27:8

Rondom de plaats van Zijn heerlijkheid, het verzoendeksel op de ark van het verbond, waren twee afscheidingen:

  • het gordijn vóór de ark, die in het heilige der heiligen stond (waarin dus éénmaal per jaar de hogepriester mocht binnengaan). Ex.26 :31-33
  • het gordijn tussen het heilige (waar alleen priesters mochten binnengaan) en de voorhof. Ex. 26:36-37

Dan was er rond de voorhof nog een afscheiding met kleden, plus een gordijn als poort. Ex.27:9-18

Gods heerlijkheid verbleef weliswaar in de tabernakel, maar bleef onzichtbaar voor de mensen. Ex.40:34 Hij was alleen via de priesters, onder strikte voorwaarden, benaderbaar. 

Verzoening/bescherming via zondoffers

We zagen al eerder, dat de hogepriester jaarlijks als zondoffer een jonge stier slachtte voor zichzelf en zijn huis. Tevens sprenkelde de hogepriester dan bloed daarvan in de tabernakel en op het altaarLev.16:11-20,33 Met dit bloed (en met brandende kolen en reukwerk) ging hij ook áchter het voorhangsel en besprenkelde daarmee het verzoendeksel; ook sprenkelde hij zeven maal bloed vóór het verzoendeksel.

Dan moest de hogepriester de harige bok1 slachten, als zondoffer voor het volk. Ook dit bloed bracht hij binnen het voorhangsel en op dezelfde wijze sprenkelde hij nogmaals op en vóór het verzoendeksel. Verder werd ook zeven maal het altaar met bloed besprenkeld.

Naast het bewerken van verzoening/bescherming voor de hogepriester en het volk door dit bloed, bracht hij dus jaarlijks een verzoenende bescherming over het heiligdom, de tent van de ontmoeting en over het altaar, vanwege de onreinheden van de Israëlieten en hun overtredingen, ja, voor ál hun zonden. Alleen hierdoor kon de tabernakel, en later de tempel, Gods verblijfplaats zijn te midden van Zijn volk.

Wat een genade om dan te beseffen, dat bij het sterven van de Heer Jezus Christus, het voorhangsel van de tempel scheurde, van boven naar beneden (door Gods Hand)! Matth.27:51 Er is geen afstand meer; er is ook geen verzoenende bescherming meer nodig. Door Zijn offer is nu de toegang tot God vrij! Ef.2:18

Omdat in de brief aan de Hebreeën Christus als de ware Hogepriester wordt aangeduid, kijken we wat verder naar de tabernakel en de tempel.

Tabernakel, tempel en de heilige stad

Toen Israël eenmaal, na de woestijnperiode, in het land woonde en het koningschap gevestigd was, liet koning David dikwijls (in de Psalmen) zijn liefde blijken voor Gods huis en de plaats waar Zijn heerlijkheid ‘tabernakelt’Psalm 26:8[vii]

David had de ark, die hij terecht zag als Gods verblijfplaats, met veel vreugde overgebracht naar de stad van David en in een tent geplaatst, die David daar speciaal voor had opgericht.2Sam.6:12,16-17 Maar ondanks zijn vreugde, verlangde hij ernaar dat God niet langer in een tent zou verblijven. 2Sam.7:2

God stond echter niet David, maar zijn zoon Salomo toe om een tempel voor Hem te bouwen.1Kron.28:6,10-19 Wel gaf Gods geest aan David een ontwerp van de tempel, hoe die eruit moest zien, ten behoeve van Salomo. (Net zoals God aan Mozes het ontwerp voor de tabernakel had gegeven.)1

In de tabernakel waren zowel de lengte, als de breedte, als de hoogte van het heilige der heiligen precies gelijk. Dat was ook zo in het heilige der heiligen in de tempel; alleen was daar het heilige der heiligen in totaal acht keer zo groot2 als in de tabernakel. Nu zegt Openbaring 21:16 over de heilige stad, over het (ver)nieuw(d)e Jeruzalem, dat ook háár lengte, breedte en hoogte alle even groot zijn (alleen nog vele malen groter dan bij de tempel!)

Ook Openbaring 21:3 [SW] zegt: “Zie, de tabernakel [tent] van God is bij de mensen en Hij zal Zijn tabernakel [tent] opslaan bij hen …” 

Het heilige der heiligen van de tabernakel en de tempel(s) lijken dus, vanwege bijvoorbeeld deze teksten, een type of beeld te zijn van het hemelse, het komende nieuwe Jeruzalem: het heilige der heiligen heeft steeds een gelijke lengte, breedte en hoogte. Dat geldt voor  én de tabernakel én de tempel én ook voor het nieuwe Jeruzalem – alleen wordt het heilige der heiligen elke keer gróter! 

Zijn heerlijkheid verbleef in dat heilige der heiligen, op het verzoendeksel tussen de cherubs, zowel in de tabernakel als in de tempel. En Hij zal verblijven te midden van de mensen in het nieuwe Jeruzalem, bij hen ‘tabernakelend’!

1) Honderden jaren na de bouw van Salomo’s tempel, werd deze verwoest. Ná de Babylonische ballingschap werd er een tempel herbouwd door Zerubbabel. Maar deze werd na honderden jaren ontwijd en geplunderd door Antiochus IV Epiphanes, waarna Herodes déze tweede tempel voor zijn eigen glorie volledig veranderde en ‘renoveerde’. Herodes’ tempel was de tempel ten tijde van Jezus, welke pas rond 63 na Chr. volledig af was en die in 70 na Chr. door Titus is verwoest.
2) 2x zo lang, 2x zo breed, 2x zo hoog

Christus, Hogepriester in de ware tabernakel

Hebreeen 8:1,2 stelt ons Christus voor ogen als Hogepriester in de hemelen (gezeten aan de rechter(hand) van de troon van de Majesteit) en als Ambtsdrager in het heiligdom, de ware tabernakel, die de Héér heeft opgericht en niet een mens.

Ook zien we in de verzen 4 en 5, dat de priesters (van Israël) “overeenkomstig de wet naderingsgaven offeren”, en dat zij “dienst doen in een model en schaduw van de hemelse ‘dingen’…”

Verder schetst Hebreeen 9:11 Christus als Hogepriester en spreekt van een grotere en meer volmaakte tabernakel, die niet van deze schepping is. 

Kortom: de tabernakel (en latere tempel) is een type, een beeld van de ware, de grotere, meer volmaakte tabernakel die niet met handen gemaakt is en niet van deze schepping is. Hebr.9:24 Dat beeld laat de manier zien waarop God genaderd kon worden: alleen via bloed.[viii]

Christus nu is Hogepriester in de ware tabernakel met een ‘voortreffelijker ambt’ en Hij is Middelaar van een beter verbond! Hebr.8:6

Christus’ éénmalige offer, ook voor ‘hemelingen’

Hebreeen 9:21,23 benoemt het (onder het eerste verbond) met bloed besprenkelen van de tabernakel en van de voorwerpen en geeft de noodzaak aan van reiniging van deze modellen, namelijk van die (‘dingen’) in de hemelen. 

De tabernakel en alles daarin waren dus ‘modellen’, ‘beelden’ van de hemelse ‘dingen’. Vers 23 meldt verder, dat “de ‘hemelingen’ zelf met betere offers dan deze” gereinigd worden.1

In vers 12 werd al aangegeven hóe dat dan gebeurt: Christus, de Hogepriester, “is door Zijn eigen bloed eens voor altijd binnengegaan in de heilige plaatsen, een eonische verlossing vindend”! En vers 26: “… maar nu, eenmaal, bij de afsluiting van de eonen, is Hij openbaar gemaakt, tot verwerping van de zonde door Zijn offer.” Deze Hogepriester heeft “één offer voor de zonden brengend”… “in één naderingsgeschenk hen, die geheiligd worden, volmaakt tot in …”. Hebr. 10:12,14

Het reinigen met bloed, verricht door (hoge-)priesters in tabernakel en tempel, was een schaduw, een beeld. Christus kon door Zijn eigen reinigende bloed ingaan in de ware tabernakel, om voor Gods aangezicht te zijn, “voor ons”. Hebr 9:24 Dit wordt natuurlijk tegen de Hebreeën gezegd, maar de héle mensheid was onder de zonde, in het machtsgebied van de dood, en had Hem als Redder nodig! 

Tegelijk blijkt uit deze teksten, dat de ‘hemelingen’ net zo goed gereinigd moesten worden (met betere offers). Voor de hemelingen is er ook een barrière, waardoor zij God niet kunnen naderen in de meest heilige plaats, in de ware tabernakel.[ix] Maar zij hadden niet, zoals aardse priesters, een mogelijkheid om bloed van dieren te offeren. 

Toch voorzag de Heer ook hierin: Hij ging met Zijn éénmalig offer, door Zijn eigen bloed, binnen in het (ware) heiligdom, eonische verlossing vindend. Hebr.9:12 Door dát offer is de zonde ‘afgewezen’, verworpen! De barrière tussen God en Israël (en de mensheid), de zonde, werd door Zijn eenmalig offer omvergeworpen. Maar dat geldt óók voor de hemelingen: elke tegenstand is omvergehaald door Zijn offer! 

In Gods plan van eonen worden álle schepselen uiteindelijk tot erkenning van Hem gebracht! Kolossenzen 1:20 zegt: “… door Hem het al wederzijds met Zichzelf te verzoenen, vrede makend door het bloed van Zijn kruis, door Hem, hetzij wat op de aarde, hetzij wat in de hemelen is.”

1) Denkt u bij ‘hemelingen’ bijvoorbeeld ook aan Filippenzen 2:10; Efeziers 1:3; 3:10; 6:12 

Christus te midden van Zijn volk,
duizend jaar heerschappij

Voordat Gods einddoel “opdat God zal zijn alles in allen” 1Cor.15:28 werkelijkheid wordt, zal Christus, “de Heer (…) plotseling naar Zijn tempel komen …” Mal.3:1 Hij zal te midden van Zijn volk op aarde terugkomen. Dan zullen de rechtvaardigen uit Zijn volk samen met Hem duizend jaar regeren, vanuit Jeruzalem, ook wel Sion genoemd.[x]

Vele teksten spreken daarover, zoals bijvoorbeeld Psalm 132:13,14; Zacharia 8:3,8; Openbaring 1:6; 20:4,6. En naar Openbaring 2:26,27; 19:15 zal Christus op aarde over de natiën heersen, met een ijzeren staf (samen met hen in wiens hart God dan Zijn wet heeft geschreven Jer.31:33). Dán verblijft Hij te midden van Zijn volk en te midden van alle natiën. Dan zullen vele volkeren opgaan “… naar de berg van de Heer, naar het huis van de God van Jacob. Want uit Sion zal de wet uitgaan, en het woord van de Heer uit Jeruzalem.” Jes.2:3

Christus als Hogepriester

De Heer Zelf spreekt over Zijn eigen lichaam als een tempelJoh.2:19-21 [xi] Hij, het Woord, werd vlees en heeft onder ons ‘getabernakeld’ (gewoond). Joh.1:14 Ook Paulus leert in Kolossenzen 1:19 (en 2:9), dat het hele complement (van de godheid) welbehagen heeft om in Hem (lichamelijk) te wonen. Daarom is het zo’n wonder, dat leden van het Lichaam van Christus nu al ín Hem mogen zijn: wie in Christus is, is een nieuwe schepping!

In de vierde en vijfde eon echter (die beide nog komen – waarin Israël een grote rol speelt), zal Christus op aarde eerst nog Koning en Hogepriester zijn. Psalm 110:4 noemt Hem namelijk Priester voor de eon, naar de ordening van Melchizedek. En God bekrachtigt, dat Hij Hogepriester naar die ordening is. Hebr.5:10

Openbaring 20:6 zegt ook, dat de rechtvaardigen, die met Hem regeren, ‘priesters van God en van Christus’ zijn. Het gaat over de periode van duizend jaar, de vierde eon, waarin Satan gebonden zal zijn. Dan zijn alleen priesters nodig op de aarde, omdat nog steeds bij een aantal volkeren afstand tot Hem bestaat! 

Inderdaad spreekt Zacharia 14 over mensen, die Hem dan nog ongehoorzaam zijn en die daarom geen regen ontvangen; een ‘slag’ treft hen. Ook wordt in Zacharia 14:21 gesproken over ‘offeren’. Hij zal op aarde regeren, maar toch zijn dan nog steeds niet alle zonden onwerkzaam: daar is nog ongehoorzaamheid aan Zijn wetten. Daarom blijft in die duizend jaren een ijzeren staf nodig en blijft de afstand; Zijn heerlijkheid en glorie heeft immers geen gemeenschap met zonden, met duisternis. Dan zal Hij regeren als (Koning en als) Hogepriester, niet naar een vleselijke ordening (Aäron), maar naar die van Melchizedek. 

Jaarlijks zal wél het Loofhuttenfeest worden gevierd; Zach.14:16 Zijn éénmalige offer echter is voldoende tot aan het ‘slotstuk’ van deze vierde eon, zodat een Verzoendag niet nodig is. En voor ieder die Zijn offer erkent, zal de Heer genadig zijn en beslist niet denken aan de zonden of wetteloosheden; in die situatie zal men Hem ook mogen naderen.Hebr.8:12; 10:22

God ‘tabernakelt’ te midden van de mensheid

In een eerdere alinea werd al duidelijk, dat het nieuwe Jeruzalem op de nieuwe aarde, in de vijfde eon, neerdaalt van God uit de hemel. God slaat Zijn tent (tabernakel) op bij de mensen. Openb.21:2,3,16 We zagen al, dat, net als bij het heilige der heiligen, de afmetingen [lengte en breedte en hoogte] allemaal gelijk waren. Johannes zegt: “En een tempel zag ik niet in haar, want de Heer, God, de Almachtige, is haar tempel en het Lammetje.” Openb.21:22 Ook zal Gods heerlijkheid de stad verlichten, met het Lam als lamp.

Toch geldt op de nieuwe aarde nog steeds, dat Hij Koning zal zijn, totdat Hij al Zijn vijanden onder Zijn voeten geplaatst heeft. De laatste vijand nu, die tenietgedaan wordt, is de tweede dood.1Cor.15:25,26 (De tweede dood, dat is de poel van vuur – waar de eerste dood en het dodenrijk al in geworpen waren. Openb.20:14,15) Wanneer alles aan Christus ondergeschikt is, zal de Zoon Zelf Zich aan God onderschikken, opdat God zal zijn: alles in allen!1Cor.15:28

Wat is de ‘Verzoendag’ een geweldige verwijzing naar, of voorafschaduwing van, het grandioze eenmalige offer van onze Heer Jezus Christus! Hij heeft het ál volbracht!

Hem zij alle lof, dank en glorie!

Ans Bouman
Verwante onderwerpen:
feesten

[i] Zie: Essex, J. (1976). God’s dwelling place. Unsearchable Riches, LXVII, pp.113-114

[ii] Essex, J. (1976). LXVII,p.114

[iii] LXVII, pp.115-116

[iv] LXVII, p.117

[v] LXVII, pp.53-55

[vi] LXVII, p.58

[vii] LXVII, pp.217-218

[viii] Essex, J. (1977). LXVIII p. 256

[ix] LXVIII p. 256

[x] LXVIII p. 204

[xi] LXVIII p. 124

Deel met anderen