‘Laat iedere ziel zich aan de aan de boven haar staande overheden onderschikken, want er is geen autoriteit tenzij onder God, en die er zijn, zijn er gezet door God, zodat wie zich verzet tegen de autoriteit, de verordening van God heeft weerstaan, en wie weerstaan hebben, zullen voor zichzelf oordeel ontvangen. Want voor de vorsten hoeft men niet bevreesd te zijn bij het goede werk, maar bij het kwade. Jij wilt nu de autoriteit niet vrezen? Doe het goede en jij zal lofprijs van haar hebben. Want zij is dienaar van God, een wreker tot verontwaardiging voor wie het kwade bedrijven. Daarom de noodzaak om te onderschikken, niet alleen om de verontwaardiging, maar ook om het geweten. Want daarom voldoen jullie ook belastingen, want zij zijn ambtsdragers van God, juist hierin aanhoudend. Vergeldt aan allen het verschuldigde; aan wie belasting toekomt, belasting; aan wie tol, de tol, aan wie vrees, de vrees, aan wie eer, de eer.’ | proeve van NCV |
Gods woord geeft duidelijke aanwijzingen voor onze houding tot de wereldlijke overheid. Daardoor kunnen wij waardig wandelen in de ingewikkelde samenleving van nu, zoals God dat wil en het voor Hem welgevallig is. Maar we moeten de details van die aanwijzingen goed lezen en zorgvuldig overdenken. Dan kunnen wij ze in geloof opvolgen. We mogen ze echter vooral niet met onze menselijke gedachten en conclusies vermengen, want dan raken we al snel het spoor van Gods woord kwijt, omdat wij onze gedachten misschien logischer vinden. Ook moeten we oppassen voor eigen inleg in wat de Schrift zelf zegt.
Het woord van God is de nauwkeurige uitdrukking van Gods waarheid, en die richt zich niet naar ons; wij moeten ons richten op en laten terechtwijzen door die waarheid.
Romeinen 13:1 begint met: ‘Laat iedere ziel zich aan de superieure autoriteiten onderschikken ….’
De autoriteiten boven de mensen waren ooit keizers, koningen en vorsten, en hun uitvoerende organen. In de huidige, meestal kunstmatig gevormde regeringsvormen, waarin de macht verdeeld wordt 1, zijn het de respectievelijke besturen met hun uitvoerende overheden tot op plaatselijk niveau.
‘Overheid’ heeft dezelfde betekenis als ‘volmacht’ in de zin van verleend of overgedragen gezag. Iedere overheid heeft haar macht en bevoegdheid van hogerhand ontvangen. De eenvoudige politieagent bijvoorbeeld is een boven de burgers staande overheid krachtens de door de regering verleende volmacht.
Iedere overheid is van God
Tot hiertoe ontstaan er geen problemen voor de gelovige. Maar wanneer de reden voor het aanspreken van de gelovigen tot onderschikking naar voren komt, wordt het vaak anders: ‘… want daar is geen overheid dan onder God; en die er zijn, zijn verordend onder God.’ Rom.13:1
In hoeverre ons begrijpen met deze vaststelling overeen kan stemmen, is de vraag. Hier kán echter geen misverstand over deze dubbele vaststelling bestaan. Eerst wordt de gedachte weerlegd, dat een overheid niet van God zou zijn: ‘want daar is geen overheid dan door God’. Vervolgens wordt vastgesteld dat onder deze uitspraak iedere overheid valt. We lezen ook: ‘… en die er zijn, zijn verordend door God.’
Deze conclusie krijgt voor ons vandaag extra gewicht als we zien tegen welke specifieke achtergrond ze aan de gelovigen van de toenmalige wereldhoofdstad Rome geschreven werd: hun overheid diende de afgoden; ze bleek dus uitgesproken antigoddelijk.
Toen Paulus Romeinen 13 schreef, waren overheden – hoewel onder God verordend – allemaal bezig hun nationale god of natuurgoden te dienen. Deze overheidsorde van die wereld vormt achtergrond en raamwerk voor Paulus’ schrijven.
Voor de gelovige destijds was het een eenvoudige en eenduidige situatie Niemand kon overheden indelen in christelijke of heidense. Evenmin kon men Paulus’ uitspraak misverstaan, dat de overheid Gods dienares en ambtsdrager is. De overheid is niet: ‘Bewaarder van de wet van God’ of ‘de christelijke cultuur en grondregels’.
De noodzaak tot het schrijven van Romeinen 13 was het toenemende verzet van de Joden tegen de Romeinse heerschappij, die enige tijd later uitmondde in de ‘Joodse oorlog’ die later tot de belegering én verwoesting van Jeruzalem leidde. De Joden verzetten zich tegen het Romeinse juk en wilden alleen God als overheid boven zich erkennen.
In Rome was er toen een gemengde gemeente met gelovigen uit de Joden en de natiën. Als gevolg van hun nauwe verbondenheid met het Jodendom werden zij in het spanningsveld meegetrokken. Zo ontstond het gevaar dat zij zich het joodse standpunt eigen maakten en alle overheden buiten God Zelf zouden afwijzen.
Noodzaak tot onderschikking
Het gaat er in Romeinen 13 om, dat erkend wordt, dat alle bestaande overheden door God gegeven zijn. En gaat het dus óók om de onderschikking onder die overheden en hun wetten. Het draait om hun plaats boven iedere menselijke ziel. Dat is Gods ordening voor allen die op aarde leven in de tegenwoordige eon. Daarom moeten de gelovigen de boven hen geplaatste, gevolmachtigde overheden erkennen en onderschikking praktiseren.
Het tegendeel van onderschikking is afwijzing en verzet. We moeten ons echter niet verzetten tegen de aan hen toegewezen plaats en volmacht, want dan zouden wij Gods ordening weerstaan.
Het gaat hier dus niet om onze houding tot de overheid in geloofsvragen, in hoeverre wij tot in detail God of mensen moeten gehoorzamen. Over dat thema wordt in dit gedeelte niets gezegd. Het gaat uitsluitend over onderschikking onder de bestaande overheden en over hun volmacht als ordeningsfactor in wereldse verhoudingen en belangen. Belastingen en tol worden genoemd, Rom.13:7 en in de volgende verzen noemt Paulus de eisen van de wet van Israël; deze zijn bij de ongelovigen uit de natiën in het hart geschreven. Overtreding ervan leidt meestal ook tot straf onder de wetten van atheïstische landen: echtbreuk, moord, diefstal, et cetera. Hierin ligt een reden om de overheid te vrezen; en juist daarvoor is aan haar het zwaard gegeven, als wreekster van diegene, die het kwade doet. In haar bijval en lof voor goede werken en in haar gericht over het kwade of boze is de overheid een dienares van God voor de mensheid.
Daarom is het nodig zich te onderschikken, niet alleen om de verontwaardiging, maar ook omwille van het geweten. Rom.13:5
Paulus wil zeggen, dat gelovigen op meer voorbeeldige wijze dan ongelovigen de overheid achten en haar burgerlijke wetten moeten opvolgen. Wij hebben diepere redenen dan anderen wanneer wij de overheid als dienares van God erkennen. Dat zou onze instelling en houding ten opzichte van de boven ons gestelden moeten bepalen en reguleren. Steeds wanneer we hen tegenkomen, zouden wij hen met passende sympathie moeten benaderen en de sandalen van vrede moeten aanhebben. Angst voor straf en respect voor degenen die regeren zou niet het enige zijn dat ons van verkeerde daden weerhoudt. Maar wij zouden gewetensvol voor God trouw en nauwkeurig de wetten van het land moeten opvolgen, tot de verkeersregels aan toe.
Bij het lezen van dit artikel kunnen vragen opkomen als het gaat om tekortschieten van de regeerders; ze handelen niet altijd rechtvaardig en het regeren is vaak niet aangenaam. We willen daar nog op terugkomen.
In zulke omstandigheden is het niet zo makkelijk je te onderschikken. Maar wanneer wij ons waarachtig aan God onderschikken, zullen wij dat insgelijks ook aan de overheid kunnen doen; wij zullen dan ervaren hoe die overheid ons ten goede is.
Extra aanwijzingen
Aanvullend willen we ook de aanwijzingen van de apostel Paulus aan Titus en Timotheüs lezen.
Herinner hen eraan zich te onderschikken aan soevereiniteiten en autoriteiten, zich te schikken, tot ieder goed werk gereed te zijn, niemand te lasteren, vredelievend te zijn, inschikkelijk, alle zachtmoedigheid betonend aan alle mensen | NCV |
Allereerst spreek ik jou dan aan, dat smeekbeden, gebeden, voorbeden en dankzeggingen gedaan worden voor alle mensen, voor koningen en allen die in hoge positie zijn, opdat wij een kalm en rustig leven leiden, in alle godsvrucht en eerbaarheid. Want dit is uitstekend en welkom voor het aangezicht van onze Redder – God, Die wil dat alle mensen gered worden en tot erkenning van de waarheid komen. | NCV |
De overheden door God ingesteld
We hebben ons tot nu toe beperkt tot Romeinen 13, zonder politiek-religieuze problemen en geloofsvragen te bespreken. En we hebben gezien, dat daardoor ogenschijnlijke moeilijkheden, door verstandig onderscheid te maken, opgeheven worden.
Maar het is nodig aanvullend onderwijs van de Schrift te krijgen over het feit, dat de overheden door God aangesteld zijn. Wanneer heeft God de overheid aangesteld en aan haar het zwaard van het gericht gegeven?
In het gedeelte over de mensheid in de vorige eon, [het tijdperk] van Adam tot Noach, lezen wij niets over politieke regeringssystemen, maar wel over onderschikkers en over zonen van de Onderschikker [de ‘zonen Gods’]. Gen.6 De zonen van Adam waren de onderschikkers van de uit hen voortgekomen geslachten. Het was een patriarchale [aartsvaderlijke] orde. Dit was de van nature gegeven, meest ideale vorm van regering. Want het fundament ervan is de sterkste en innigste band binnen de mensheid: de bloedverwantschap van de familie.
Hoewel de oude mensheid door de heerschappij van de zonde in het vlees deze oorspronkelijke orde volledig verprutste, was dat niettemin de ideale regeringsvorm. Want in de komende nieuwe schepping zal God, de hoogste Onderschikker, als Vader allen onder Zijn gezegende regering brengen, en wel door Zijn Zoon en het meeregeren van de vele zonen van God, die door Hem leden van Gods familie werden in een in Christus Jezus geschapen nieuwe mensheid. 1Cor.15:24-28; Ef.2:15,19
Maar binnen de adamitische mensheid raakte de regerings- praktijk, ondanks haar ideale vorm, onder de macht van de zonde in het vlees en werd helemaal bedorven. De eerstgeboren zoon1 van Adam en Eva werd al een moordenaar. [Nota bene zijn eigen broer Abel moest het ontgelden.] De zoon van Kaïn, Lamech, roemde zijn eigen geweld met grote woorden: ‘Ik sloeg een man dood om mijn wond, een knaap om mijn striem …’ Gen.4:23
De aarde was vol geweldenarij en het vlees verdierf zijn weg op aarde, Gen.6:11-13 en de snelle toename van het boze van de mensen leidde tot hun verdelging. Gen.6:5-7. Zo werd door de grote vloed2 de mensheid vrijwel geheel weggevaagd – een in de grond van de zaak nog barmhartig gericht.
Opdat zich dat niet zou herhalen, werd de overheid ingesteld om moordenaars te verwijderen en anderen af te schrikken en in onderschikking te houden. ‘Wie het bloed van een mens vergiet, diens bloed zal door de mens vergoten worden …’ Gen.9:6
In de kronieken van de zonen van Noach lezen we voor de eerste keer over natiën, volkeren, koninkrijken. God stelde in de eon daarvoor nog een teken aan Kaïn, opdat zijn bloed niet vergoten zou worden. God stond de vergelding door de mens toen nog niet toe. Kaïn zou in de daaropvolgende eon het teken niet hebben gekregen, maar zijn bloed zou vergoten zijn, want in deze tegenwoordige eon draagt de overheid het zwaard en dient God daarin. Zij is wreekster tot toorn voor degene die boze daden doet.
We moeten echter niet de onjuiste opvatting huldigen, dat God van plan zou zijn een ideale toestand op aarde te bewerkstelligen door rechtvaardig en wijs regeren van overheden. Het kwaad en het geweld moet door hen onderdrukt worden. De overheid diende om orde en stabiliteit te waarborgen. Zo kon worden verhinderd, dat na enkele generaties dezelfde losbandigheid het leven op aarde opnieuw ondraaglijk zou maken. Na de grote vloed werd macht verleend, die in staat was, het recht af te dwingen.
Het is niet zo moeilijk om je een voorstelling te maken van de samenleving wanneer er geen overheid zou zijn. Dan zouden veel criminelen en geweldplegers vrij rondlopen en er zou geen vrees voor wet en/of straf bestaan.
Het is een feit, dat heersende overheden vaak hun macht misbruiken; maar dat neemt niet weg dat hun wet- en orde scheppende werking blijft. Zelfs de meest onmenselijke heerser zorgde ervoor, dat orde in deze zin in zijn rijk gewaarborgd werd. God zal ook al de heersers die onrecht deden, eens in het gericht brengen.
2) Bekend als de ‘zondvloed’. Zondvloed heeft niets met zonde te maken, maar komt uit het Oud Hoogduits: sinvluot of sintvluot, “altijd vloed” of “overal vloed” – Red.
Overheden handelen naar Gods raad
Gelovigen zouden moeten weten, dat alleen Christus rechtvaardig zal regeren in de komende eon. De huidige eon echter wordt de tegenwoordige boze eon Gal.1:4 genoemd, ondanks de macht die aan de overheid toegewezen werd. Het adamitische geslacht bleef nog steeds onder de zonde en onder de volmacht van de duisternis. De Heer sprak het niet tegen toen de Tegenwerker bij de verzoeking beweerde, dat hem de volmacht over alle koninkrijken van de wereld overgegeven was. Luc.4:6 Wat dat betreft is het nu nog steeds zo. Merk ook op, dat de satan zei, dat het hem overgegeven werd! Van welke hogere plaats dan?
In het boek Job lezen we, dat God aan de Satan volmacht geeft om Job te slaan, maar tegelijk stelt Hij de grenzen van deze volmacht vast. Job 1:12; 2:6 De aan Satan gegeven volmacht moet ertoe leiden dat Job gezegend wordt. Of is dat niet zo?
Is Job voor ons een door God of een door de Satan geslagen man? En hoe was het dan bij de door Satan en wereldse vorsten aan het hout genagelde mens Jezus Christus?
Gods gedachten en wegen zijn oneindig veel hoger dan die van ons.
Wij leven nu in de ‘dag van de mens’ 1Cor.4:3 die tegenover de spoedige ‘dag van de Heer’ staat. Op.1:10 Overeenkomstig de woorden van de Heer zal de wetteloosheid toenemen en het zal zijn als in de dagen van Noach. De Heer zei, dat de in Mattheüs 24 en Lucas 21 uitvoerig vermelde oorlogen en het oproer van de volkeren eerst moeten plaatsvinden, voordat de voleinding komt. Matth.24:37-39, Luc.21:9 In de dag van de mens bewijst de mens wat hij kan – namelijk wat hij kan aanrichten.
Wanneer wij weten wat Gods einddoel is, hebben wij de sleutel tot al deze problemen. Het grote en heerlijke doel is onderschikking onder God. Dat is de reden, dat de eerdere menselijke regeringen faalden. De nood en het ongeluk dat door menselijke heerschappij op aarde veroorzaakt werd, is ongelooflijk groot. Maar het zou een nog veel groter kwaad zijn, wanneer het de mens zou lukken zonder God een perfecte heerschappij uit te oefenen. God zou dan niets meer voor de mens betekenen en nooit alles voor de mens kunnen worden. Het is voor de zondaar nodig om te erkennen dat hij dringend een persoonlijke redder nodig heeft, voordat hij bereid is Christus te aanvaarden. En zo is het voor de natiën ook buitengewoon belangrijk om te gaan zien, dat zij een politieke redder nodig hebben.
Onze geloofshouding in het licht van Gods raadsbesluit
Paulus, de apostel van de natiën, erkende duidelijk het kiezen van God en Zijn orde brengende hand middenin alle menselijke wanorde:
Want uit Hem en door Hem en tot Hem is het al. Rom.11:36
Letterlijk staat er in Romeinen 13:1: ‘… zijn gezet onder God’. Ze staan allemaal onder Hem; alle machtswisselingen voltrekken zich onder Gods tevoren bestemde voornemen. Dit leert ons iets belangrijks, namelijk dat de door God gestelde regeringen Hem niet kunnen dwarsbomen in Zijn handelen met de natiën van deze aarde. In plaats daarvan bedient Hij Zich zelfs van hen, ongeacht hun systeem.
Het is onmogelijk dat welke overheid dan ook zich zou kunnen onttrekken aan Zijn soevereine zeggenschap. Zelfs wanneer zij zich verzet tegen Zijn bekendgemaakte wil, voert zij nochtans Zijn verborgen bedoeling uit. Zij kan niets meer of minder doen dan wat Zijn hand en raadsbesluit tevoren bestemd had, dat zou gebeuren! Hand.4:25-28
Moesten Farao, Nebukadnezar, Darius, Alexander, Herodes, Pontius Pilatus en Titus niet alle voorzeggingen die op hen betrekking hadden, vervullen, hoewel niemand van hen dat van plan was?
Het profetische woord van God getuigt, dat de adem van Zijn mond zó sterk is, dat het daaropvolgende verloop van de wereldgeschiedenis de weerklank van Zijn tevoren gesproken woord is. Ook het verloop van de tijden en gelegenheden van onze tijdrekening heeft God in Zijn eigen volmacht vastgesteld.
Onze instelling en houding ten opzichte van de overheid hangt helemaal af van onze instelling en houding naar God toe! Wij wandelen door geloof, niet door onze waarneming. 2Cor.5:7 Wij kunnen helemaal op God vertrouwen, Die het handelen van de overheden reguleert, zodat zij Gods dienares ons ten goede moet zijn. Het is in wezen ook steeds zo geweest, dat waarachtige gelovigen zelden in conflict met de overheid kwamen, zolang zij zich niet mengden in wereldlijke politieke zaken.
De vijanden van onze Heer en van de apostel Paulus bevonden zich in het religieuze kamp. De Joden eisten de kruisiging van Jezus, Pilatus wilde Hem daarentegen loslaten. De vele tienduizenden Joden in Jeruzalem, die geloofden, samen met hun religieuze overheid, wilden Paulus doden, maar God stelde hem onder de bescherming van Rome, dus van de wereldlijke overheid. In zijn gevangenschap te Rome genoot hij diverse voorrechten, omdat hij niet onder verdenking van vijandigheid tegen de overheid raakte. En zo kwam zijn boodschap zelfs in het Pretorium en in het huis van de keizer terecht.
In Rome waren echter ook verkondigers van Christus bezig. Zij wilden de apostel extra verdrukkingen bezorgen. Fil.1:12-18 Tot op vandaag de dag ervaren verkondigers van de onverkorte en onvervalste waarheid van God hetzelfde. De wereld daarentegen erkent vaak een waardige houding van de gelovigen en raakt daarvan onder de indruk. We kunnen genoeg voorbeelden aanhalen waarin ambtsdragers van de overheid zich voor in het nauw geraakte gelovigen ingezet hebben en hen hielpen. Zij zijn steeds onder de indruk en verbaasd dat gelovigen smeekbeden, gebeden, voorbeden en dankzeggingen tot (hun) God voor hen doen, zelfs als die overheden vijandig met God en de gelovigen omgaan. In wezen kunnen zij zich geen betere burgers indenken, ook wanneer deze zich niet politiek onder een ongelijk juk laten brengen.
Hoe tegenstrijdig het ook mag klinken, het is nochtans een bitter feit dat heel wat personen die volgens hun naam en titel dienaren van God zijn, dat in waarheid niet zijn, terwijl menig beambte binnen de overheid, die zichzelf beslist niet als dienaar van God zou willen zien, dat niettemin in de uitoefening van zijn of haar ambt wel degelijk is. Rom.13:6
Origineel:
Kümmer, K. (1979). Unser Verhalten zur Obrigkeit.
Unausforschlicher Reichtum, 48, nr. 4 en 5.
In brochure uitgegeven:
Konkordanter Verlag Pforzheim (D). Uitgave nr. 229