Over samenwerken gesproken…

Wanneer wij ons afvragen of God nog van ons houdt, omdat wij, als wij naar de omstandigheden kijken, Zijn liefde niet kunnen begrijpen of zien, dan zouden wij onszelf ook het volgende kunnen afvragen: het zal toch niet zo zijn dat God zelfs niet hield van Zijn Eigen Zoon?!

En wij hebben waargenomen dat voor hen die God liefhebben, alles samenwerkt ten goede van degenen die naar Zijn doelstelling geroepenen zijn, omdat die Hij tevoren kent, Hij ook tevoren bestemde tot gelijkvormigheid aan het beeld van Zijn Zoon (…) Eig.Vert.
(Rom 8:28-29 – proeve van NCV)

Om te beginnen hebben wij Gods vertroosting hierin hard nodig. Vanuit de mens zullen wij nooit kunnen begrijpen hoe God alles laat samenwerken ten goede voor degenen die Hem liefhebben. Ons probleem is dat wij proberen Gods onmetelijke liefde voor de schepping vanuit onze menselijke psyche te begrijpen.
Laten wij, met betrekking tot deze tekst, eerst helder stellen dat God er niet op uit is om op een menselijke wijze ‘iets goeds uit iets slechts te laten voortkomen’. Het gaat hier om samenwerken en dat is heel wat anders. Hoe zouden wij bijvoorbeeld ooit kunnen begrijpen wat de zin zou zijn van al die ellende in de wereld? Wat voor ‘goeds’ kan daar nou menselijkerwijs uit voortkomen?! Nee… wij zien hier logischerwijs het nut niet van in en laten wij wel wezen: sommige dingen zijn zo erg dat wij niet eens zouden willen weten, dat er nog enig goeds uit zou kunnen voortkomen.
Als wij voor al deze gebeurtenissen een menselijke verklaring zoeken, dan lopen wij daar gegarandeerd op vast. En als wij Gods geestelijke zingeving met betrekking tot dergelijke zaken op een menselijke manier willen kunnen begrijpen, dan komen wij er eveneens niet uit.
Waar wij vaak nog zo’n moeite mee kunnen hebben, is de gedachte dat God hiermee het kwade dan tot ‘goed’ zou verklaren vanwege het feit dat deze zaken uiteindelijk toch Zijn doel zullen dienen. Maar ìs dat wel zo? Nu is het inderdaad zo dat alles uiteindelijk Gods doel zal dienen omdat God – ten eerste –soeverein en – ten tweede – geen doelmisser is. Maar… vergis je niet. God noemt het kwade geen ‘goed’.

God noemt de tegenstander geen ‘voorstander’.
God noemt de dood geen ‘vriend’, maar ‘vijand’.
God noemt de leugen geen ‘waarheid’!

Met andere woorden: God scheert niet alles over één kam. Denk anders eens aan de geschiedenis van David en Bathseba, in 2Samuel 11:1-27. In vers 27 lezen wij vanuit de NBG-vertaling: ‘Maar de zaak, die David gedaan had, was kwaad in de ogen des HEREN.’

God noemt het kwade geen goed; Hij laat echter alles – zowel het kwade als het goede – samenwerken ten goede. Zaken die niet in overeenstemming zijn met de liefde worden hier niet goedgepraat.
Onze hemelse Vader begrijpt het volkomen, wanneer wij vanuit de mens nog moeite hebben met het principe, dat Hij alles laat samenwerken ten goede voor hen die Hem liefhebben. Wij zien hier de logica niet van in en kunnen dit soms gewoon niet aan wanneer ons hart verzinkt in diep verdriet. In deze waarheid staan is een genadegave, omdat wij van onszelf niet bij machte zijn op een geestelijke wijze het goede zowel als het kwade te aanvaarden uit Gods hand. De menselijke wijze van aanvaarden is vaak al veel te hoog gegrepen!
Vanuit de mens hebben wij het uiteraard moeilijk met het gegeven dat God alles laat samenwerken ten goede, omdat wij dit betrekken op datgene wat er met ons of met de mensen om ons heen is gebeurd. Maar daar gaat het hier ten diepste helemaal niet om. Dat God alles laat samenwerken ten goede heeft niets te maken met hetgeen hier op aarde aan vreugdevolle en verdrietige zaken speelt, maar slaat op onze van God gegeven bestemming. Het is nodig dat onze manier van waarnemen wordt vernieuwd, zodat wij volgens Gods dimensie leren waarnemen. De Zoon is letterlijk voor ons gestorven, opgewekt en verheerlijkt om uiteindelijk allen voor te gaan in deze weg. Wij zullen echter ook op een figuurlijke wijze moeten sterven, om hiermee deelachtig te kunnen worden aan dezelfde gezindheid als die van de Zoon. 2 Korintiërs 5 vers 14 tot en met 18 geeft aan:

Want de liefde van Christus dringt ons, dit oordelend: dat Eén ten behoeve van allen stierf, dus zijn zij allen gestorven. En Hij stierf ten behoeve van allen, opdat de levenden niet meer voor zichzelf zouden leven, maar voor Die welke ten behoeve van hen stierf en opgewekt werd, zodat wij, vanaf nu, niemand waarnemen naar het vlees. Maar zelfs indien wij Christus naar het vlees gekend hebben, kennen wij Hem nu niet meer. Daarom: indien iemand in Christus is, die is een nieuwe schepping. Het oude ging voorbij. Neem waar! Het is nieuw geworden! En dit alles is uit God, Die ons met Zich verzoent door Christus en ons de bediening van de verzoening geeft (…) Eig.Vert.
(2Kor 5:14-18 – proeve van NCV)

Het ‘nieuw maken’ vindt allereerst plaats in ons innerlijk en daarvoor zal de oude gezindheid moeten wijken.
Onze bestemming is: gelijkvormigheid aan het beeld van de Zoon, Die Zelf het beeld van de Vader is. Daarom zal alles ‘samenwerken naar binnen in goed’, omdat God bij machte is alles in ons leven ten bate te laten zijn van het tot stand brengen van deze gelijkvormigheid. Hoe kunnen wij gelijkvormig aan het beeld van de Zoon worden gemaakt, wanneer wij niet zouden weten wat lijden inhoudt?! Hoe kunnen wij in de komende tijdperken, wanneer wij onze toekomstige bediening zijn ingegaan, Gods genade (be)tonen aan andersoortige schepselen wanneer wij niet hebben geleerd wat lichamelijk, psychisch en geestelijk (mede)lijden is? Wanneer wij hierin niet zouden gelijken op de Zoon, Die ons daarin is voorgegaan?
Zoals Jezus hier op aarde lijden onderging, zo kunnen ook wij lijden in ons leven ondervinden vanwege de ons van God gegeven bediening in dit leven, maar juist ook omwille van onze bediening in de toekomst. Nu kan onze bediening uiteraard niet in de schaduw staan van het ambt dat de Zoon van God bekleedt, maar wij zullen toch een lichaam ontvangen dat gelijkvormig zal zijn aan dat van de Zoon.

Want ik reken er op dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet op kan tegen de heerlijkheid die naar binnen in ons geopenbaard zal worden, want vol spanning verwacht de schepping de openbaring van de zonen van God. Want aan de vruchteloosheid was de schepping onderschikt geworden, niet vrijwillig, maar door Hem Die onderschikt, in de verwachting dat ook deze schepping bevrijd zal worden van de slavernij van de vergankelijkheid, tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen van God. Want wij hebben waargenomen dat de hele schepping, tot nu toe, tezamen kreunt en tezamen zwoegt. En niet alleen dat, maar ook wij, de eerstelingen van de geest hebbend, ook wij zelf kreunen in onszelf, zoonschap verwachtend, de verlossing van ons lichaam. Eig.Vert.
(Rom 8:18-23 – proeve van NCV)

Hoe zouden wij ooit andere schepselen op een God welgevallige wijze liefde en genade kunnen betonen, wanneer wij niet zouden kunnen meevoelen met het lijden als de ganse schepping daar aan onderhevig is?
Voor de mens heeft lijden te maken met straf, wij associëren lijden met schuld. Wij denken dat wij niet (meer) geliefd zijn door God wanneer ons onheil treft… Maar niets is minder waar. Denk aan de verdrukkingen van Christus! Paulus had het dan ook op een heel bijzondere manier over ‘lijden voor Christus’ in Filippenzen 1 vers 29 en 30:

Nu springen er in deze tekst meteen twee dingen in het oog: lijden wordt in één adem genoemd met genade. Sterker nog, lijden voor Christus ís genade! Het heeft dus niets van doen met straf, schuld of niet (meer) geliefd zijn. Daarnaast wordt expliciet vermeld, dat zowel het lijden als het in Hem geloven een genadegunst van God is. Met andere woorden: geen keus van mensen! Het is goed om hier nogmaals op gewezen te worden, omdat onze manier van denken zo doortrokken is van onze eigen vermogens om zelf voor het geloof – en mogelijk aanverwant lijden – te kiezen.

 Zoals een mens niet zelf voor het geloof kan kiezen maar daartoe door God wordt uitverkozen, zo kan een mens ook niet zelf voor het lijden voor Christus kiezen tenzij God hem daartoe uitverkiest.

 Dit zijn helemaal geen menselijke keuzes en laten wij dat er ook alsjeblieft niet van maken! Dit zijn geestelijke genadegaven die dan ook alleen als een genadegunst kunnen worden ervaren als God het hart daartoe heeft geopend. Alleen Gods liefde is bij machte ons bloedende hart – dat eenvoudigweg niet lijden wíl, maar hier mogelijk tegen in opstand komt – te bemoedigen en te helen. Dit is een geestelijk proces dat niet uit de menselijke psyche voortkomt en een totaal andere manier van standhouden bewerkstelligt, dan ooit uit de menselijke psyche zou kunnen voortkomen.
Onlangs zag ik op televisie een verhandeling over een in opspraak geraakt experiment met achtjarige kinderen. Het betrof het experiment dat Jane Elliott – een onderwijzeres aan een lagere school in Riceville, Iowa, Amerika – in 1968 besloot uit te voeren naar aanleiding van rassendiscriminatie. Het ging zo:

 De lerares verdeelde de klas in twee groepen: een groep die bestond uit kinderen met bruine ogen en een groep die bestond uit kinderen met blauwe ogen.
De kinderen met bruine ogen kregen vervolgens allerlei privileges en de kinderen met blauwe ogen werden achtergesteld. Daarnaast prees Elliott de bruinogige kinderen voortdurend, terwijl de blauwogige kinderen werden afgekraakt. Waar de kinderen tot dan toe een enigszins harmonieus geheel met elkaar hadden gevormd, ontstonden nu onderlinge vechtpartijtjes, treiterijen en intimidaties.
Een dag later keerde Elliott het principe om: nu waren de blauwogige kinderen in de gratie en vormden zij de superieure groep. Wat bleek? Deze blauwogige kinderen gingen heel anders om met de aan hen gegeven macht. Ze gedroegen zich veel milder ten opzichte van de bruinogige kinderen, omdat zij hadden geleerd van hun persoonlijke ervaringen.

 Wij zijn vanuit de mens veelal gericht op de korte termijn en dat wil in dezen zeggen: het nù, dit aardse leven. Het gaat onze hemelse Vader niet om een ‘menselijk begrijpen’ maar om een ‘geestelijk begrijpen’ in overeenstemming met Zijn geestelijke maatstaven. Dat is een denkwijze die niets te maken heeft met een menselijk begrijpen, ordenen en plaatsen van tal van verdrietige zaken die hier op aarde plaatshebben.

Wij nu ontvingen niet de geest van de wereld, maar de geest uit God, opdat wij zouden waarnemen wat ons door God genadevol geschonken werd, waarvan wij ook spreken, niet in woorden geleerd door menselijke wijsheid, maar geleerd door de geest, geestelijke dingen met geestelijke woorden beoordelend. Eig.Vert.
(1Kor 2:12-13 – proeve van NCV)

Wanneer wij gelijkvormig aan het beeld van de Zoon willen worden, zullen wij moeten weten wat het is om de minste te zijn. Dan zullen wij moeten weten wat het is om te dienen, voordat wij met Hem zullen mogen heersen. Mattheus 20:26-28 (NBG-vertaling) zegt, ons ten voorbeeld:

Maar wie onder u groot wil worden, zal uw dienaar zijn, en wie onder u de eerste wil zijn, zal uw slaaf zijn; gelijk de Zoon des mensen niet gekomen is om Zich te laten dienen, maar om te dienen (…) Eig.Vert.
(Mat 20:26-28 – NBG)

Het gevolg daarvan is dat wij ons in onze bediening in dit leven – maar meer nog in onze bediening in de toekomst, wanneer ons macht gegeven zal worden – veel milder zullen kunnen opstellen ten aanzien van andersoortige schepselen, wanneer wij hen mogen richten op de waarheid van Gods liefde.

 Zijn wij gaan ervaren dat niet ‘een menselijk begrijpen van God’ ons verder brengt, maar een ontvangen geestelijk begrijpen… vanuit God? In geestelijke zin kan God dus maken dat alles zal samenwerken naar binnen in goed, maar Hij begrijpt het, als Vader, natuurlijk volkomen dat wij vanuit de menselijke gedachtegang het ‘nut’ van veel zaken hier op aarde absoluut niet zullen inzien.
Zijn wij bereid om te aanvaarden dat God alle dingen laat samenwerken ten dienste van het doel dat Hij Zichzelf heeft gesteld? Het doel dat wij – dwars door alles heen – gelijkvormig worden gemaakt aan het beeld van Zijn Zoon, tot meerdere eer en verheerlijking van Zijn heilige Naam? Dit kan alleen een ontvangen leerproces zijn. Dat ‘God alles laat samenwerken naar binnen in goed’ heeft van doen met het goede werk dat Hij onder ons onderneemt en ook voltooien zal. Alles staat of valt daarom met het gegeven of wij nu al – als eerstelingen – volgens Gods voornemen geroepen zijn, of wij tevoren gekend en bestemd zijn tot gelijkvormigheid aan het beeld van de Zoon.

Samenvatting uit:

‘Eén voor allen’ – Een hommage aan Gods vermogen (2014).
Inge van Wijnen-van ’t Veer. Hoenderloo: Novapres.
www.godsvermogen.nl

 

Verwante onderwerpen:

lijden
Kwaad
Deel met anderen