En de mens (vervolg)
Deel vier van deze serie artikeltjes over ‘in Hem’ begon met de woorden: ‘dat ook de mens tot Hem geschapen is’ en sloot af met de vaststelling: ‘De alles overstijgende ‘grootte van Gods kracht kon pas tot uitwerking komen, door Zijn dode lichaam, als Eersteling uit de doden op te wekken. Toen pas stond Hij daar als het nieuwe unieke Wezen, zoals er nooit tevoren één heeft bestaan, als Eerstgeborene uit de doden, opdat Hij in alles de Eerste wordt. Zo is de mens in de Zoon en om de wil van de Zoon geschapen. Pas als Zoon werd Hij de Redder van het al’.
Hiermee werd de paragraaf over ‘de mens’ afgesloten. Nu wij nagedacht hebben over het feit ‘dat Hij de Eerstgeborene is voor iedere schepping en vervolgens de thema’s hebben behandeld in de vorige vier delen over: Het al; in Hem; ook de satan; en de mens; zullen we nu in deel vijf de paragraaf ‘De overige schepping’ ter hand nemen. [vertaler]
De overige schepping
Omdat ‘het al’ tot Hem geschapen is, heeft het zijn betekenis alleen met het oog op de Zoon. Niet alleen zij, die voor de troon van de Allerhoogste staan en het ‘heilig, heilig, heilig’ roepen, beantwoorden aan de zin van de Schepper. Ook de ‘god van deze eon’ helpt, zonder het te willen, mee om de Schepper te verheerlijken. Dat is ook het geval met het totale (heel)al. ‘De hemelen sommen de heerlijkheid van El op en het hemelgewelf bericht over de werken van Zijn handen’. Ps.19:2 Een ster verkondigde aan de mannen uit het Oosten over de geboorte van de Zoon des mensen. Toen Jezus in Zijn doodspijn aan het kruis hing, beefde de aarde en de zon verloor haar glans. Bij de naderende wederkomst van de Mensenzoon zullen geweldige bewegingen in de sterrenwereld en buitengewone verduisteringen van zon en maan dit aankondigen.
Jezus zelf droeg de gestalte van ‘aardbodem’. Hij voedde Zich met aardse producten, met aardse gewassen, met vlees van aardse wezens. Bij zijn opstanding werd zijn aardse lichaam in een hemels heerlijkheidslichaam omgevormd. Hierin is Hij, ook al was dat op een verborgen manier, ten hemel gevaren. Met Hem is een stuk aarde naar de hemel overgezet. Ieder verschijnsel op de aardbodem, iedere bodemstructuur, iedere beek, berg en kloof, de zeeën, de woestijnen, de steppen of het oerwoud, de vruchtbare bodem, de ijswildernis en de gletsjers van de besneeuwde bergen, iedere plant van de kleinste algen tot de meest reusachtige boom, ieder dier, van amoebe tot walvis, zijn belichaamde gedachten van God.
Er zijn planten zoals doornen en distels, dieren zoals schorpioenen en slangen, die ons de aard van het boze aanschouwelijk maken. De ziener, Johannes, zag onreine geesten, die eruit zagen als kikvorsen. De Leviathan echter, belichaamt de satan zelf, van wie geldt, dat hij koning over alle zonen van trots is. Job 41:34 In tegenstelling hiermee symboliseren bepaalde planten en dieren hemelse wezens. De rechtvaardigen zijn planten van de Heer, tot Zijn eer. Christus, de enig werkelijk Rechtvaardige, is als een boom, geplant aan waterbeken, die zijn vrucht geeft op zijn tijd. vgl. Ps.1:3 De kinderen van de boosheid worden vergeleken met onkruid. Het goede zaad is het beeld van de kinderen van het koninkrijk. Jezus Zelf is de ware wijnstok. Hij is echter ook het Lam van God. Alle offerdieren (duif, lam, bok en stier) belichamen een hemels idee. Als duif daalde heilige geest af van de hemel, voor de ogen van de doper, op de Zoon van God. ‘Maar ik ben een worm en geen mens’ Ps.22:7 ging in vervulling toen de Gekruisigde in Zijn doodsweeën zijn armen noch benen kon bewegen. Johannes zag in de hemel het Lam, dat geslacht is, staan. Rondom Gods troon staan ‘levende wezens’(vert.: meestal vertaald met dier), met het gezicht van een leeuw, een kalf, mens en een gier. De terugkomende Mensenzoon zit op een wit paard. Hij wordt gevolgd door de hemelse legers, ook op paarden gezeten.
Deze enkele verwijzingen verzekeren ons ervan, dat iedere plant en ieder dier goddelijke zin heeft. Ze zijn als letters in het geweldige boek van de schepping, dat God voor ons gedeeltelijk heeft uitgespreid. Wanneer we het toch maar konden bevatten. Geleerden weten zeker een heleboel details over al deze wezens. De wetenschap heeft inmiddels bijna alle planten en diersoorten diepgaand onderzocht. Hebben deze wetenschappen toch niet iets ‘doods’ over zich? Lijken zij niet vaak op die chemici, die een oeroud document vinden en vervolgens met grote vaardigheid het perkament met chemicaliën behandelen? Zij kunnen ontdekken wat de chemische samenstelling is van de inkt, waarmee het perkament in de oudheid geschreven was. Maar de tekst zelf kunnen zij niet lezen. Zij begrijpen de wonderbare boodschap niet die erop geschreven is. Op deze wijze weten we tegenwoordig ongelooflijk veel over de natuur; maar wie begrijpt hoe het ‘boek van de natuur’ op de juiste manier gelezen zou worden? Wie kan mij leren wat een viooltje verkondigt, wat de beuk aanschouwelijk maakt, wat een zwaluw ons te zeggen heeft, wat een beekje babbelt, wat de oceaan preekt, de blauwe hemel of de alles verhullende mist? De dichter zou ons zeker over deze dingen belangrijke dingen kunnen zeggen; maar ook hij kan dit pas allemaal juist duiden, wanneer hij een profeet van de Allerhoogste is, wanneer hemels licht zijn ziel doorschijnt.
Wat is het boek van de natuur groots! Maar hoe weinig begrijpen wij van wat erin te lezen is! Wat zou de toekomst interessant worden wanneer daar onze ogen voor zouden worden geopend. We zouden nieuwe wonderen ontdekken met het oog op Hem, in Wie en door Wie en tot Wie het al geschapen is. Want het al wijst op Hem, getuigt van Hem en de machten die God aan Hem heeft onderschikt. Ooit zal de gehele schepping, ieder schepsel, in de lofzang van het Lam instemmen. De psalmist zag dat al, toen hij jubelde:
Prijs JAH, prijs JAHWEH van de hemelen; prijs Hem in de hoogten!
Prijs Hem, al Zijn boodschappers, prijs Hem, al Zijn menigten!
Prijs Hem, zon en maan, prijs Hem, alle sterren van het licht!
Prijs Hem, hemelen van de hemelen en de wateren die boven de hemelen zijn.
Zij zullen de Naam van JAHWEH prijzen, want Hij gaf opdracht en ze werden geschapen.
En Hij doet ze staan voor de toekomst, voor de eon. Hij gaf een inzetting en die zal niet voorbij gaan.
Prijs JAHWEH vanaf het land, monsters en alle afgronden.
Vuur en hagel, sneeuw en rook, de wind van de storm doen Zijn woord.
De bergen en alle heuvels, de vruchtboom en alle ceders,
het dier en ieder beest, het kruipende, en het gevleugelde gevogelte. Ps. 148:1-10
De laatste Psalm vat heel deze lofzang in één uitspraak samen: ‘Al wat adem heeft zal JAH prijzen! Prijs JAH!’ Ps. 150:6
(wordt vervolgd)
Hans Käser: In Ihm.
Konkordante Schriftenreihe nr. 233
© Konkordanter Verlag Pforzheim
Vertaling: Gijs Bernouw