Wie jaloers is, laat zich niet van zijn fraaiste kant zien – vaak ook letterlijk. Denk maar aan uitdrukkingen als “schele ogen maken”, “groen, geel worden van nijd” en “door jaloezie verscheurd worden”. Jaloezie kan rampzalige gevolgen hebben voor de relatie tussen collega’s, vrienden, echtgenoten en broeders.
Wat betekent het woordje “jaloers” eigenlijk. Het woord bleek via allerlei tongvallen afkomstig te zijn van een Grieks woord, zêlos. De grondbetekenis van dit Griekse woord is “zieden”. Daarmee drukt het exact de heftige emotie uit die jaloezie in het binnenste van de mens veroorzaakt.
Jaloezie komt ook in de Schrift voor en blijkt daarin als een rode draad door Gods plan te lopen!
1. Zijn “jaloers” en “jaloezie” de juiste vertaalwoorden?
In de gangbare Bijbelvertalingen is zêlos niet alleen met “jaloers” en “jaloezie” vertaald, maar ook met: “vuur”, “gloed”, “ijver”, “ijverzucht”, “hartstocht”. Wie deze vertalingen echter aan de Griekse tekst toetst, zal ontdekken dat deze woorden doorgaans vertalingen zijn van het Hebreeuwse woorden QaNÁ en QiNÁE en van de Griekse woorden zêloô en phthoneô.[1]
Waar u in dit artikel de cursieve letters “jaloers zijn” of “jaloezie” tegenkomt, staat in de Hebreeuwse Schrift QaNÁ of QiNÁE en in de Griekse Schrift zêloô of zêlos. De Schrift refereert bij deze woorden aan een menselijke gemoedsbeweging inclusief de uitwerking daarvan en niet aan de uitwerking afzonderlijk (zoals bij “vuur”, “gloed”, “ijver”, “ijverzucht” of “hartstocht”).
Omdat de Griekse woorden phthoneô en phthonos op een intense vorm van jaloezie slaan, heb ik daarvoor, eveneens in cursieve letters, als vertaalwoorden “benijden” en “nijd” gebruikt. In de Hebreeuwse Schrift is dat onderscheid qua woordgebruik niet zo uitdrukkelijk gemaakt, Daar bepaalt de context of er sprake is van een hevige jaloezie zoals nijd.
In schema weergegeven:
Grondtekst | Strongnr. | Vertaalwoord |
QaNÁ | H7065 | jaloers zijn, nijd koesteren |
QiNÁE | H7068 | jaloezie, nijd |
zêloô | 2206 | jaloers zijn |
zêlos | 2205 | Jaloezie |
phthoneô | 5354 | nijd koesteren |
phthonos | 5355 | Nijd |
2. De jaloezie van Jahweh …
In de Schrift komt God naar voren als Een die als een mens denkt en voelt. Dat berust op een stijlfiguur die Hij gebruikt om Zich jegens ons zo helder mogelijk uit te drukken: antropopathisme. Als Jahweh zegt “Uw nieuwemaansdagen en uw feesten haat Ik met heel Mijn ziel, zij zijn Mij een last. Ik ben moede ze te dragen”, [2] weet iedereen hoe laat het is. Hetzelfde geldt voor de Schriftplaatsen waar sprake is van de jaloezie van Jahweh. Klaarblijkelijk kan ook God laaiend jaloers zijn …
2.1 … jegens andere goden
Allereerst duldt Hij geen andere goden naast Zich en zegt dat op niet mis te verstane wijze: “Want gij zult u niet nederbuigen voor een andere god, immers de Jahweh, Wiens naam Jaloerse is, is een jaloerse El”.[3] Daarom noemde Hij bij Ezechiël het afgodsbeeld dat in de Tempel was opgesteld “het voorwerp van jaloezie, dat jaloezie opwekt”.[4] Daaraan moet Paulus hebben gedacht toen hij de Korintiërs het bevel “Ontvlucht de afgoderij!” gaf en hen de vraag stelde: “Of willen wij de Heer tot jaloezie wekken?”[5] Met woorden van Jahweh waarschuwt Mozes de man, die zijn heil toch bij afgoden meent te kunnen zoeken, voor de enorme gevolgen: “… dan zal Jahweh die man niet willen vergeven, maar zullen de toorn van Jahweh en Zijn jaloezie tegen hem ontbranden; heel de vloek die in dit boek opgetekend staat, zal op hem rusten, en Jahweh zal zijn naam uitwissen onder de hemel”.[6] Dat is onder anderen Achazja, Joas en Amasja overkomen.[7] God heeft hun namen in de lijst van Jezu’ voorgeslacht uitgewist, anders waren zij wel tussen Joram en Uzzia genoemd.[8]
2.2 … jegens andere volken
Vervolgens duldt God niet dat Israël van Hem afdwaalt en evenmin dat het door andere volken en machthebbers overmeesterd wordt. Als dat toch gebeurt, is het voor een tijdsduur die overeenstemt met Zijn voornemen der eonen.[9]Een treffend voorbeeld daarvan is de periode die als het dieptepunt in de Joodse geschiedenis wordt beschouwd: de zeventig jaren van de Babylonische ballingschap in de zesde eeuw vóór Christus. Deze periode was al door de profeet Jeremia voorzegd, ruim drieëntwintig jaren vóór de eerste deportatie: “Deze volken zullen de koning van Babel dienstbaar zijn zeventig jaren”.[10] Dit waren de woorden die bijna een eeuw later door Daniël werden gelezen en hem tot een gebed van diepe verootmoediging voor God bewogen.[11] Inderdaad liet Cyrus, koning der Perzen, de Joden enkele jaren nadien naar hun land terugkeren en stelde hij hen in staat Jeruzalem en de Tempel te herbouwen. De naam van deze vorst was ongeveer honderdvijftig jaren vóór zijn aantreden al door de profeet Jesaja genoemd in zijn Hebreeuwse versie: Korêsh.[12] Ook de bewoordingen waarin Cyrus de betreffende proclamatie liet opstellen, zijn in de profetieën van Jesaja terug te vinden. Ook al vermeldt de Schrift dit niet als reden, acht ik het heel goed mogelijk dat Cyrus’ geest juist door het lezen van dit woord des Heren werd opgewekt.[13]
2.3 … gericht op Israëls heil
Tijdens de ballingschap trad de profeet Ezechiël naar voren. In zijn boekrol en in die van Jesaja laat Jahwehnadrukkelijker dan elders weten hoe belangrijk Zijn jaloezie voor zijn volk is. Dat is geen toeval, want beide profeten verkondigen Gods hartenzaken. In de profetieën van Jesaja springt Israëls verlossing als thema eruit en in die van Ezechiël Israëls herstel. God duldt niet dat iets of iemand Hem daarvan tracht te weerhouden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het vaak God als “Here der heerscharen” is Die in jaloezie ontbrandt om uiteindelijk heil tot stand te brengen: “De jaloezie van Jahweh Tzebaóth zal dit doen!”[14] Treffende voorbeelden daarvan zijn bij Jesaja te vinden die, waar hij de komst van de Messias en het duizendjarige rijk profeteert, Jahweh beschrijft als een krijgsman die jaloezie opwekt en Die over Zijn wapenrusting jaloezie als mantel draagt.[15] Een ander voorbeeld is te lezen in de boekrol van Ezechiël waar diezelfde jaloezie Adonai Jahweh doet afrekenen met Gog wanneer die in het land van Israël komt.[16]
Een profeet uit de tijd dat de ballingschap ten einde liep was Zacharia, een tijdgenoot van Ezra en Nehemia. Ook hij heeft belangrijke gebeurtenissen voorzegd, vooral heilsfeiten die met het duizendjarige rijk verband houden: “Zo zegt Jahweh Tzebaóth: Ik was jaloers om Sion met grote jaloezie, met grote vurigheid was ik jaloers om haar. Zo zegt de Jahweh: Ik zal terugkeren tot Sion en Ik zal wonen midden in Jeruzalem. Jeruzalem zal De Ware Stad en de berg van Jahweh Tzebaóth zal De Heilige Berg genoemd worden”.[17]
2.4 … als minnenijd om Israël
Het “Lied der liederen”, het Hooglied, slaat geheel terug op de liefdesrelatie die Jahweh met Zijn volk onderhoudt. In dat verband is Zijn jaloezie des te beter voor te stellen: “Hard als het dodenrijk (de sheol) is jaloezie, haar vlammen vuurvlammen, een vlammend vuur!”[18] Een ander beeld geeft Jahweh aan de profeet Ezechiël, aan wie Hij Jeruzalem voorstelt als een overspelige vrouw, Oholiba.[19] Uit de woorden “Ik zal mijn jaloezie tegen u geven” blijkt wel hoe diep dit afschuwelijke gedrag de Jahweh raakte.[20] In Psalm 79 worden beelden opgeroepen uit de periode na Salomo’s dood tot en met de deportatie van Juda naar Babel: beelden van de ontwijding van de Tempel tijdens de regering van Rechabeam tot en met de ontwijdingen tijdens de regering van Jojakim en Jojakin, afgesloten met de verwoesting van het huis Gods en de stad door Nebukadnessar. Daarmee knoopt de psalm aan bij een geschiedenis van ongeveer 380 jaren, waarin koning en volk afwisselend aan Jahweh trouw en ontrouw zijn. Geen wonder dat de psalmist Hem smeekt: “Reken ons de ongerechtigheid der voorvaderen niet toe” (v.8). Hij weet precies hoe Jahweh tegenover Zijn volk staat: “Hoelang nog, o Jahweh, zult Gij voortdurend toornen, zal Uw jaloezie branden als een vuur?” (v.5) Maar wie Gods voornemen der eonen kent, weet het antwoord op deze vraag en ook welk ontzagwekkend heil Hij voor Israël nog in petto heeft.
2.5 … als die van een bruidegom voor zijn bruid
Want de jaloezie van Jahweh werkt per saldo heil uit, in het bijzonder voor Israël, Zijn oogappel. Zo is het ook aan deze speciale jaloezie te danken dat ook wij, geroepenen uit de heidenen, bij God in beeld zijn gekomen. Daarvan getuigt Paulus in de Romeinenbrief door onder meer op de volgende tekst in te haken: “Zij hebben Mij jaloers gemaakt op een niet-God … Ik zal hen jaloers maken op een niet-volk …”.[21] (Daarop zal ik in het laatste hoofdstuk verder ingaan.) Is Israël daarmee voor God van het toneel verdwenen? Integendeel, Hij zal doen wat mensen niet vermochten: de oprichting van het beloofde “koninkrijk der hemelen”. De Heer ziet Israëls toekomst niet als de ontrouwe, overspelige vrouw die het steeds jegens Hem was, maar vernieuwd en verjongd als Zijn bruid.
De bekendste vergelijking van de Messias met een bruidegom en van Israël met een bruid is aan het slot van hoofdstuk 61 van de profetieën van Jesaja te vinden. Het is dan ook niet voor niets dat onze Here Jezus Christus juist uit dat gedeelte van de Schrift citeert, wanneer Johannes de Doper vraagt: “Zijt Gij de Komende of hebben wij een ander te verwachten?”[22] Johannes moet dat onmiddellijk begrepen hebben, juist omdat hij al eerder naar Jezus had verwezen toen hij tegenover zijn volgelingen verklaarde: “Die de bruid heeft, is de bruidegom”.[23] Even doelbewust las Hij dezelfde tekst voor in de synagoge te Nazareth. Later zou ook Petrus bij Cornelius deze profetie in herinnering roepen.[24] De Joden en proselieten die Jezus Christus toen al geloofden, behoren tot die bijzondere uitgeroepen gemeente die exclusief als de bruid van het Lam wordt voorgesteld.
De uiterste vervulling van Jesaja’s profetie over de Bruidegom en Zijn bruid is door Johannes op Patmos gezien, toen hij in de geest meegevoerd werd naar een bijzondere periode volgende op de dag van de Heer, de dag van God: “En ik zag de heilige stad, een nieuw Jeruzalem, neerdalende vanuit (ek) de hemel, vanaf (apo) God, getooid als een bruid die voor haar man versierd is.”[25] Dit nieuwe Jeruzalem, de woonplaats voor de twaalf stammen van Israël op de nieuwe aarde, komt uit de hemel vandaan. Wie goed let op wat daar geschreven staat, zal inzien dat dit nooit als bewijs voor de traditionele “hemel” kan gelden.
3. Jaloers zijn voor Jahweh
In de Psalmen staat “Mijn jaloezie deed mij vergaan”, gevolgd door de reden: “omdat mijn tegenstanders uw woorden vergaten”.[26] Daarmee komen wij in de Schrift nog een andere vorm van jaloezie tegen: die waarmee de mens God zijn aanhankelijkheid betoont!
3.1 De jaloezie van de Messias
In Psalm 69 geeft ook David blijk van jaloezie voor Jahweh: “want de jaloezie van Uw huis heeft mij verteerd”.[27]Dit psalmwoord werd door onze Heer Jezus Christus vervuld op de derde dag van Zijn bediening op aarde. Daarom haalt de evangelist Johannes dezelfde woorden aan nadat hij beschreven heeft hoe Jezus de Tempel in de dagen vóór het Pascha reinigt van geestelijk zuurdeeg, belichaamd in de aanwezige wisselaars en verkopers van offerdieren.[28] Bij die gelegenheid kondigde Hij Zijn opwekking uit de doden aan, terwijl niemand toen besefte dat God juist Hem en niet de Tempel tot woning had verkozen. De profeet Ezechiël was er bijna zes eeuwen eerder getuige van geweest hoe de heerlijkheid van Jahweh de Tempel had verlaten.[29] Zij waren echter blind voor de heerlijkheid die in de persoon van onze Here Jezus Christus vóór hen stond, een “heerlijkheid als van de Eniggeborene van de Vader, vol van genade en waarheid”.[30]
Het tweede deel van Psalm 69 wordt door de apostel Paulus geciteerd als hij aan de Romeinen schrijft: “want ook Christus heeft Zichzelf niet behaagd, maar, gelijk geschreven staat: De smaadwoorden van hen, die U smaden, kwamen op mij neder”.[31] Door Johannes en de overige evangelisten weten wij welke smaad onze Heer ervoer toen de Joden hem niet als de Christus, de Messias, herkenden.
3.2 (On)heilige jaloezie
Een berucht koning uit de Joodse geschiedenis is Achab. Onverbrekelijk met zijn naam verbonden zijn de namen van zijn vrouw, Izebel, zijn naaste, Naboth, en Elia, zijn geweten. Onder zijn regering liep het leven van de profeet Elia voortdurend gevaar. Geen mens was echter in staat om tussen Elia en Jahweh scheiding brengen, hoe vaak men hem ook naar het leven stond. Elia had door zijn woorden, tekenen en daden, aan allen door en voor Jahweh, onomstotelijk bewezen dat de afgoden niets en nietig waren. Desondanks bleven Achab en de Israëlieten hen hardnekkig vereren. Toen Izebel hem om zijn acties met de dood bedreigde, moest hij vluchten. Eenmaal in de Horeb aangekomen, stelt Jahwehhem de vraag: “Wat doet gij hier, Elia?” Dan blijkt de bittere teleurstelling van de profeet, die bij de aanvang van zijn vlucht al verzucht had: “Genoeg nu! Here neem mijn ziel, want ik ben niet beter dan mijn vaderen”. Elia antwoordt Jahweh: “Ik was jaloers met jaloezie voor Jahweh, de God der heerscharen …” en legt zijn inspanningen naast de zwarte werkelijkheid. De vraag en het antwoord worden herhaald als Jahweh Zich voor Elia bevindt, aan de ingang van de spelonk in de Horeb. Maar dan kondigt Jahweh hem de dood van Achab en de zijnen aan en geeft hem opdracht Jehu tot koning over Israël te zalven en Elisa tot profeet in zijn plaats.[32] De jaloezie en de inspanningen van een mens voor Jahweh richten nu eenmaal niets uit als Hijzelf de tijd niet rijp acht om daaraan gevolgen te verbinden.
“In jaloezie voor Jahweh” roeide Jehu inderdaad het geslacht van Achab uit samen met de dienaren van Baäl. Zo maakte Jahweh de woorden die Hij tot Elia had gesproken tot in detail waar. Helaas zou de tijd uitwijzen dat Jehu zelf ook geen heilig man was en “niet nauwgezet wandelde”. Toch beloont Jahweh hem met de belofte dat zijn zonen tot in het vierde geslacht op de troon van Israël zouden zitten. En zo is het ook geschied.[33] Gods woord is nimmer krachteloos. Dat is in principe wèl het geval met de “jaloezie voor Jahweh”, hoe edel de bedoeling daarvan ook moge zijn, als zij niet met Gods bedoeling strookt.
Een afschuwelijk bewijs van intense jaloezie, van nijd, die misplaatst “heilig” was, leverden de overpriesters die Jezus voor Pilatus hadden laten voorgeleiden, nadat zij al het besluit genomen hadden hem te doden.[34] Gelukkig laat Jahwehin geen enkele situatie ooit de teugels uit Zijn handen glippen en blijkt Hij de menselijke jaloezie, heilig of onheilig, vaak met afgrijselijke gevolgen, toch feilloos te hebben ingepast in het plan dat Hij met deze kosmos heeft.
(wordt vervolgd)
Alfred E. Dekker (AED)
© Alfred E. Dekker (AED), Rotterdam, 29-06-1996, herziening 14-12-2022. Bijbelteksten zijn aangehaald uit de NBG-vertaling 1951, tenzij met “AED-CV” of anders vermeld.
[1] Hebreeuwse en Griekse lettertekens zijn weergegeven zoals in publicaties van het Concordant Publishing Concern gebruikelijk is.
[4] Ezechiel 8:3 en 5.
[5] 1Corinthiers 10:14 en 22; jaloezie < parazêlos.
[7] 2Koningen 8:27; 2Kronieken 24:20; 25:14.
[11] Daniel 9:2 en volgende.
[13] 2Kronieken 36:22-23, Ezra 1:1-2.
[15] Jesaja 9:1-6; 42:13 en 59:17.
[17] Zacharia 8:2-3 (AED-CV); zie ook 1:14-15.
[18] Hooglied 8:6 (AED-CV).
[19] Ezechiel 23:4 – Oholibah betekent “Mijn tent/tabernakel bij haar”.
[20] Ezechiel 23:25 (AED-CV).
[21] Deuteronomium 32:21 en Romeinen 10:19.
[26] Psalm 119:139 (AED-CV).
[27] Psalm 69:9 (AED-CV).
[29] Ezechiel 10:18-19 en 11:22-23
[33] 2Koningen 10, in het bijzonder de verzen 16 en 31.