3.3 Uitnodigende jaloezie
Paulus grijpt op de geschiedenis van Elia in de Horeb terug in zijn brief aan de geliefden Gods, geroepen heiligen, die te Rome zijn. Daarin maakt de apostel duidelijk dat hij, net zomin als Elia, de enige Israëliet is, die het evangelie van God gelooft. In Elia’s tijd, toen het accent nog op werken lag, had God Zich zevenduizend mannen doen overblijven die hun knie niet voor Baäl hadden gebogen. Zo heeft God Zich ook nu, in het tijdsgewricht (kairos) dat niet door werken maar door Gods genade wordt bepaald, uit Israël een rest verkoren. Een paar jaar later zou Paulus in de zogenoemde Efezebrief schrijven dat die rest, in één Lichaam verenigd met de geroepenen uit de heidenen, zal delen in alle geestelijke zegen, in de bovenhemelse gewesten, in Christus. Paulus hoopt dat ook hij, als Israëliet, van de stam Benjamin, zoveel jaloezie opwekt dat ook andere Joden deel willen hebben aan die wonderlijke redding die de Heer voor Zijn Lichaam in petto heeft.[Romeinen 1:28-32] Hier is dus sprake van een jaloezie die redding brengt.
Vergelijk nu eens het evangelie, waarmee Paulus bij de Joden jaloezie hoopte op te wekken om hen zo tot Christus te trekken, met de boodschap van de schrijver van de brief aan de Hebreeën. Met “Hebreeën” bedoelen wij dat deel van de door God verkoren rest dat niet Paulus doch het onderricht van Jacobus en de twaalf andere apostelen volgde. Hun geloof zag uit op de realisatie van het koninkrijk op aarde zoals dat door de profeten verkondigd was. Zij konden dat nog niet ingaan, net als eertijds hun vaderen in de woestijn, maar moesten wachten buiten de grenzen die God aan dat rijk in de tijd gesteld had. Op deze Hebreeën is niet het evangelie Gods van toepassing; voor hen regeert niet de genade, maar de wet. In hun werken moesten zij hun gehoorzaamheid daaraan bewijzen: “En laten wij op elkander acht geven om elkaar aan te vuren tot liefde en uitstekende werken”.[Prediker 9:6] Het is daarom heel goed te begrijpen waarom de briefschrijver later stelt: “Want volharding hebt gij nodig om, de wil van God doende, weg te dragen hetgeen beloofd’.[Romeinen 6:11]
3.4 Veeleisende jaloezie
De eis om uitstekende werken te doen is geen geringe. Een belangrijke consequentie daarvan is dat opzettelijke zonden zwaar worden aangerekend en, precies zoals Jahweh dat in de wet voorschrijft, met de dood worden bekocht. Voor wie een opzettelijke zonde begaat, wacht niet het koninkrijk, maar “een zekere vreselijke verwachting van oordeel en jaloezievan vuur dat zich opmaakt om de tegenstanders te eten”.[Galaten 2:20a.] Dat is geheel anders voor degenen die onder de regering der genade vallen: dan kan geen zonde zo groot zijn of de genade is haar al ruimschoots te boven gegaan.[1Korintiers 13:4.] Toch blijken gelovigen het vaak moeilijk te hebben met de enorme ruimte die Gods genade hen letterlijk en figuurlijk biedt. In die ruimte is geen plaats voor eigen werken en allerlei voorwaarden. Maar of wij daarin nu sterk of zwak zijn – God heeft ons aanvaard en zo behoren wij ook elkaar te aanvaarden. Van leden van het Lichaam van Christus verwacht Paulus niet dat zij elkaar met allerlei voorschriften om de oren slaan, maar stelt daartegenover: “laat ieder in zijn eigen denken ten volle verzekerd zijn”.[2Korintiers 13:11.]
4. De felheid van menselijke jaloezie
Als mensen op elkaar jaloers zijn, gaat het om geheel andere
zaken dan wij in de vorige hoofdstukken hebben gezien. Zulke jaloezie werkt geen heil uit, zoals bij Jahweh, en is allesbehalve “heilig”, dus op Hem gericht.
4.1 Slopende jaloezie
“Want Jaloezie is felheid van een man, hij kent geen mededogen in de dag van wraak” – zo staat er in Spreuken te lezen. Met “felheid” is een Hebreeuws woord vertaald dat afgeleid is van het werkwoord “heet zijn”.[Spreuken 6:34 (AED-CV).] In de Schrift wordt bij jaloezie en jaloers zijn vaak een beeld van hitte en vuur opgeroepen. Bij de mens kan jaloezie inderdaad als een smeulend vuur beginnen om plotseling te veranderen in een uitslaande brand. In beide gevallen richt zij in het binnenste van de mens grote schade aan: “Een genezen hart is leven voor het vlees, jaloezie is verrotting voor de beenderen”.[Spreuken 14:30 (AED-CV).]Elifaz drukte tegenover Job nog duidelijker uit: “Jaloezie doodt de onnozele”.[Job 5:2; “onverstandige” zou ook “lichtgelovige” kunnen betekenen.]
In de “thora der jaloezieën”, regelde God een kwestie die bij een man buitengewoon gevoelig ligt: de gedachte dat zijn vrouw in ‘t geniep, zonder getuigen en zonder betrapt te zijn, overspel heeft gepleegd. Jahweh gaf aan Mozes een wet om een dergelijke, ziek makende verdenking hetzij te ontzenuwen hetzij te bevestigen. De Schrift duidt in zo’n geval de man aan als iemand over wie een “geest van jaloezie” is gekomen en bij wie zijn vrouw het voorwerp van zijn jaloezie is. Volgens deze speciale wet kan hij zijn vrouw naar de priester brengen voor een proef. Wanneer de vrouw onschuldig is, zal zij ongestraft blijven en zwanger kunnen worden.[Numeri 5:11-31 (AED-CV).]
4.2 Dodelijke jaloezie
Jaloezie kan niet alleen de innerlijke mens te gronde richten, maar eveneens een ernstige bedreiging voor het leven van de medemens vormen: “Felheid is wreed en toorn is overstelpend, maar wie zal voor het aangezicht van jaloezie bestaan?”[Spreuken 27:4.] Het levensbedreigende effect van jaloezie ervoer Izaäk van de Filistijnen die jaloers waren op zijn enorme rijkdom en hem daarom geen water gunden. Elke waterput die hij in hun buurt groef, werd een bron van twist. In plaats van een paar rake klappen uit te delen, trok Izaäk naar een andere plek om naar water te graven. Toen hij eindelijk een put had kunnen graven waarover geen ruzie ontstond, noemde hij deze Rechoboth, “ruimte”.[Genesis 26:14.]
Ook Jakob werd met jaloezie geconfronteerd: die van Rachel jegens Lea toen zij maar niet zwanger werd.[Genesis 30:1.] Rachels zoon Jozef zou in de ware zin des woords het slachtoffer van jaloezie worden.[Genesis 37:11 en Handelingen 7:9.] Het was pure jaloezie die zijn broers aanzette tot serieuze plannen om hem te doden. Tenslotte verkochten zij Jozef als slaaf aan passerende Ismaëlieten voor twintig zilverstukken! Zijn broer Ruben had hem willen redden, maar was daarin niet geslaagd omdat God met Jozef andere plannen had: door Zijn leiding zou Jozef een der vóórbeelden van de Christus worden.
4.3 De jaloezie van de Joden
Gelovigen kunnen, evenals hun Heer, gemakkelijk het slachtoffer van jaloezie worden. Daarover konden Petrus en de overige apostelen meepraten toen zij de jaloezie kregen te verduren van de hogepriester en de Sadduceeën.[Handelingen 5:17.] De laatsten hechtten absoluut geen geloof aan de opstanding der doden en zagen evenmin uit naar de komst van het Messiaanse rijk, content als zij waren met het huidige bewind in Israël. Maar de apostelen bewezen door tekenen en wonderen hoezeer de Sadduceeën de plank hadden misgeslagen: Christus wàs waarlijk opgestaan en Zijn rijk kòn komen.
Ook Paulus en Barnabas werden met de jaloezie van de Joden geconfronteerd toen zij op de tweede sabbat in de synagoge te Antiochië in Pisidië om Gods Woord te spreken. Zij pareerden hen met de woorden: “Want zo heeft ons de Heer geboden: Ik heb U gesteld tot een licht der heidenen, opdat Gij tot redding zoudt zijn tot aan het uiterste der aarde”.[Handelingen 13:45-49.] Het was bij deze gelegenheid dat Paulus zich voor het eerst tot de heidenen richtte om hen de rechtvaardiging te prediken, waarover hij in zijn brief aan de Romeinen zoveel schrijft. Maar omdat Lucas in Handelingen alleen verslag doet van de afwijzing van het koninkrijk door Israël, volstaat hij ermee hier een kleine hint te geven voor de bedeling der genade die daarna zou aanbreken en waarin wij thans leven.
In het vocabulaire van Paulus’ evangelie is “wedergeboren” een ongezond woord. Dat is het niet bij Petrus, zodat hij dan ook terecht aan zijn broeders in de verstrooiing kan schrijven dat een wedergeborene ongeveinsde broederliefde aan de dag behoort te leggen en zich niet in mag laten met welk kwaad of bedrog ook maar, noch met huichelarij en nijd, noch de ander op enigerlei wijze af mag kraken.[1Petrus 2:1]
In hetzelfde vlak ligt hetgeen Jacobus schrijft in zijn brief aan de twaalf stammen in de verstrooiing. Daarin richt hij zich tot degenen die bittere jaloezie en conflict in hun hart hebben en stelt dat deze aards, ziels en demonisch is: “want waar jaloezie en conflict is, daar is onlust en elke slechte praktijk”. Dan vraagt Jacobus aan de Joden: “Verlangt de geest die in ons woont naar nijd?”[Jacobus 3:14,16; 4:2,5 (AED-CV).] Volgens A.E. Knoch wil hij daarmee van zijn volksgenoten zeggen dat zij van nature een jaloerse geest bezitten en dat God deze karaktertrek benut om hen uiteindelijk tot Zich te trekken. God wekt de jaloezie der Joden door in Zijn grenzeloze genade de heidenen te laten delen. Ik heb u er al eerder op opmerkzaam gemaakt ook Paulus doelbewust op de jaloezie der Joden inspeelt.
4.4 Heilloze jaloezie
Belangrijk is de constatering die Paulus al in zijn eerste brief aan Timotheüs doet, dus in een vroeg stadium van zijn bijzondere bediening. Hij wijst Timotheüs erop dat nijd, de intense vorm van jaloezie, een der voortbrengselen is van iemand die met een afwijkend onderricht komt. Een dergelijk onderricht is gemakkelijk te herkennen, omdat het geen invulling geeft van het patroon van gezonde woorden zoals door onze Here Jezus Christus aan Paulus meegegeven.[1Timotheus 6:3-5. ] Klaarblijkelijk kende Paulus ook predikers die op een agressieve manier, gepaard gaande met onder meer nijd en twist, de Christus verkondigden.[Filippenzen 1:15.] Helaas zijn uit de geschiedenis en wellicht ook uit onze eigen ervaringen daarvan heel wat voorbeelden bekend. Het enorme scala van christelijke groeperingen is grotendeels het gevolg van onverzoenlijke twist en verdeeldheid.
De Hebreeuwse Schrift waarschuwt voor de heilloze jaloezie van mensen ten opzichte van bepaalde andere mensen: wees niet jaloers op degenen die onrecht plegen, noch op de hoogmoedigen bij het zien van de voorspoed der goddelozen, noch op een man van geweld en verkies geen van zijn wegen, noch op zondaren in het algemeen, noch op mannen van het kwaad, noch op de goddelozen.[Psalm 37:1 en 73:3; Spreuken 3:31; 23:17; 24:1; 24:19.]
Vooral jaloezie die op hoogmoedige personen is gericht, kan fataal zijn – zeker in onze tijd, de dag des mensen. Ik denk in het bijzonder aan de hoogmoed om de Schrift slechts als verhalen, als woorden van mensen óver God te beschouwen, als een willekeurig tot stand gekomen verzameling boeken. Wie het daarmee eens is, zal uiteindelijk ook de lichamelijke opstanding van onze Heer Jezus Christus loochenen.[1Korintiers 15:12-20.] In zijn ogen zou Paulus dan inderdaad de kwalificatie van “valse getuige”[1Korintiers 15:15.] verdienen en met hem álle apostelen en profeten. Het kleinste sprankje jaloezie jegens hen die de opstanding ontkennen zou al de bananenschil kunnen zijn onder de voet van een gelovige die zijn oren ernaar laat hangen. Hij wordt dan een beklagenswaardig mens!
4.5 Jaloezie als vleesproduct
Jaloezie die bij de mens zijn lelijke kop opsteekt, behoort volledig tot het repertoire van het vlees, door Paulus in zijn brief aan de Galaten opgesomd: “echtbreuk, hoererij, onreinheid, losbandigheid, afgodendienst, toverij, vijandschappen, twist, jaloezie, gramschap, partijschappen, onenigheden, sekten, nijd, moord, roes, brasserijen en dergelijke”.[Galaten 5:19-21 (uit: “De brieven van Paulus”; ed. E-H Depot, 2014).] Uit zijn tweede brief aan de Korintiërs blijkt dat bij hen destijds wantoestanden heersten, met alle wrange vruchten van dien: twist, jaloezie, woedeaanvallen, conflicten, afkraken, influisteringen, opgeblazenheid, onlusten.[2Korintiers 12:20 (AED-CV).] Bij het gedrag van gelovigen – mensen die de werken der duisternis hebben afgelegd om de wapenen des lichts op te nemen – bij hen past een eerbare wandel, niet door het vlees geregeerd, dus ook zonder jaloezie en wat daarmee gepaard gaat.[Romeinen 13:13.]
Mogen ongelovigen dan wèl jaloers zijn? Neen, want aan de Romeinen schrijft Paulus dat nijd, net als in zijn brief aan de Galaten gevolgd door moord, behoort bij het gedrag van mensen die God negeren, waarvoor gezien de wijze waarop Hij Zich in Zijn schepping manifesteert, geen excuus bestaat, ook al zouden zij Hem niet uit Zijn Woord kennen.[Romeinen 1:28-32.] Merk op hoe vaak in de aangehaalde teksten de woorden twist en jaloezie, moord en nijd naast elkaar staan.
4.6 De liefde is niet jaloers …
Volgens Prediker is er in ieder geval één plaats die absoluut vrij van jaloezie is: het dodenrijk. Want de doden weten niets … ook hun liefde, ook hun haat, ook hun jaloezie is reeds vergaan.[Prediker 9:6.] Eigenlijk heeft de apostel Paulus dezelfde toestand op het oog als hij zegt: “Zo ook gij, rekent gij uzelf weliswaar dood voor de zonde, maar levend voor God in Christus Jezus, onze Here”.[Romeinen 6:11] En: “Met Christus ben ik gekruisigd – ik leef, doch niet meer ik, maar in mij leeft Christus”.[Galaten 2:20a.] De liefde is niet jaloers.[1Korintiers 13:4.] Hoe zou jaloezie dan nog een rol kunnen spelen in ons gedrag als navolgers van God, wandelend in liefde zoals ook Christus ons liefheeft?
Wij hebben als leden van de ekklêsia die het Lichaam van Christus is met elkaar zo nog een weg te gaan – maar hoe lang, hoe ver en hoe zwaar die zal zijn, dat weet de Vader alleen. Wij hebben echter de belofte dat op een zeker ogenblik, in een oogwenk, ons aardse lichaam veranderd zal worden in een hemels, onverderfelijk en onsterfelijk lichaam om Hem zo tegemoet te gaan in de lucht. Laten wij zolang de woorden van Paulus indachtig zijn die aan de Korintiërs schreef:
“Weest blijde,
laat u terecht brengen, laat u vermanen,
weest eensgezind, houdt vrede,
en de God der liefde en des vredes zal met u zijn!”[2Kor 13:11]
Alfred E. Dekker (AED)