De deur van geloof voor de heidenen
Lukas eindigt het bericht over de eerste zendingsreis van Paulus met de woorden: ‘En vandaar voeren zij naar Antiochië, waar zij aan de genade Gods waren opgedragen voor het werk, dat zij volbracht hadden. En daar aangekomen, riepen zij de gemeente bijeen en gaven verslag van al wat God met hen gedaan had, en dat Hij ook voor de heidenen een deur des geloofs had geopend, en zij vertoefden daar geruime tijd met de discipelen.’ Hand.14:26-28 Het is in deze berichtgeving over Paulus en Barnabas zeer bijzonder dat, zowel hier in hun thuisgemeente als later in Jeruzalem, er nauwelijks gesproken wordt over de tegenslagen en doorgemaakte gevaren tijdens de reis; en al helemaal niet over hetgeen ze in de vreemde steden hadden uitgevoerd. Zij vertelden veel meer en uitvoerig over wat God door hen gedaan had. Hand.14:27; 15:3,4,12 Zij zullen verhaald hebben hoe zij gastvrij zijn ontvangen door de gelovige Joden in de synagoge op het eiland Cyprus.
Maar ook van het wonder waarbij de hand van God zich tegen de joodse tovenaar Elymas keerde, die geprobeerd had de romeinse landvoogd in Pafos van het geloof afkerig te maken.
God heeft door de beide apostelen Hand.14:4 zeker nog talrijke wonderen en tekenen bewerkt waar ons niets van overgeleverd is, behalve de genezing van de verlamde in Lystra Hand.14:10 en de genezing van de voor dood achtergelaten Paulus na de steniging aldaar door de Joden. Hand.14:20 Wij mogen voor zeker aannemen dat in alle steden en plaatsen in Galatië en Pamfylië, de Heer getuigenis gaf aan het woord van Zijn genade, zodat Hij tekenen en wonderen deed gebeuren door hun handen. Hand.14:3
Doch het hoofdthema van de berichtgeving over Paulus en Barnabas in de thuisgemeente was de ‘omkeer* van degenen uit de heidenen’ en hoe de Heer voor die groep de deur van het geloof heeft geopend! [* Grieks: epistrophēεπιστροφη; komt in het NT alleen op deze plaats voor]
Deur van geloof i.p.v. poort van de synagoge
In het nieuwe Testament wordt het begrip ‘deur’ regelmatig als stijlfiguur gebruikt. Het meest bekende voorbeeld is wel het woord dat de Heer tot de Farizeeërs sprak: Ik ben de deur van de schapen. Ik ben de deur; als iemand door Mij binnenkomt, zal hij behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan en weide vinden. Joh. 10:7,9
Als Paulus in zijn brieven het woord ‘deur’ figuurlijk gebruikt, wordt verondersteld dat de lezer zonder meer begrijpt wat er mee bedoeld wordt: ‘want mij is een grote en machtige deur geopend en er zijn vele tegenstanders’. 1Kor.16:9 Op gelijke wijze schrijft hij later 2Kor.2:12,13: ‘Toen ik nu te Troas was gekomen om het evangelie van Christus te prediken, en mij een deur geopend was in de Here, heb ik geen rust gehad voor mijn geest (…)’.
Het gebed dat Paulus voor de Kolossenzen uitsprak en wat hij verlangde, dat zij ook voor hem voorbede zouden doen; dat gebed spreken ook nu allen uit die met het woord dienen, namelijk: ‘Houdt aan in het gebed, daarin wakend in dank; tegelijk biddend ook voor ons, dat God voor ons een deur van het woord opent, om te spreken het geheimenis van Christus (…)’. Kol.4:2,3
In het reisverhaal van beide apostelen wordt nog niet verteld dat er in Galatië een deur voor het woord van de Heer is opengegaan, maar dat het een deur van geloof was. Met deze speciale uitdrukking werd blijkbaar aangegeven dat die twee zich op een bijzondere manier met de kern van hun hoofdthema bezighielden, namelijk met de rechtvaardiging door Jezus voor ieder die gelooft. Hand.13:39
Dringt het wel tot ons door dat dit een totaal nieuwe boodschap was? Er was ook in het Syrische Antiochië veel uit te leggen, zeker wat betreft de religieuze positie van de proselieten van de poort, zoals men in de latere joodse geschriften de godvrezende Grieken noemde, die wel regelmatig door de poort van de synagoge naar binnen gingen, om aan de samenkomst deel te nemen en aalmoezen te geven, maar die er niet toe kwamen om zich geheel aan het jodendom over te geven. Zulke niet-joden die ook die laatste stap waagden om volle medeleden van de joodse volksgemeenschap te zijn, worden in Handelingen 2:11 genoemd; waar de uitdrukking ‘zowel Joden als Jodengenoten’ [proselieten] gebruikt wordt om daarmee de bezoekers uit het buitenland aan te geven die voor het pinksterfeest naar Jeruzalem zijn gekomen. Voordat men als proseliet volledig meetelt, moet men eerst een badritueel ondergaan (dit komt neer op een soort zelfdoop) en daarbij nog een speciaal offer in de tempel (laten) brengen. Voor de godvrezende Griekse vrouwen was dit al voldoende. Daar de tot het jodendom toetredende mannen zich bovendien nog moesten laten besnijden, was hun aantal niet zo groot als die van de toetredende vrouwen.
Het is heel goed mogelijk, dat Paulus zijn toehoorders in de thuisgemeente vertelde, dat hij op de joodse verzoendag (of beter: zoendag) over de rechtvaardiging door Jezus voor iedere gelovige gesproken had. Dat zou dan ook op die dag geweest zijn waarop de hogepriester éénmaal in het jaar het heilige der heiligen van de tempel betrad, om het voorgeschreven offer te brengen, zowel voor zichzelf als ook ‘voor de zonen van Israël vanwege al hun zonden, eenmaal in het jaar’. Lev.16:34; Hebr. 9:7
Als dit schriftwoord op de verzoendag in de synagoge voorgelezen werd, dan moesten de aanwezige proselieten van de poort zeggen, dat hun eigen zonden niet bedekt werden door het offer van de hogepriester; want zij waren als het ware aan de poortingang tot het jodendom blijven staan en waren daarom van al de zegeningen uitgesloten die alleen voor het joodse volk golden; het eenmaal per jaar kwijtschelden van de zonden gold niet voor hen!
Omdat de beide apostelen tamelijk lang in het Syrische Antiochië verbleven Hand.14:28, zou Paulus spoedig een gelegenheid gevonden hebben om te wijzen op het éénmalige offer van Jezus Christus voor alle gelovigen. Deze, geheel nieuwe, boodschap was het tegenovergestelde van het jaarlijkse offer van de hogepriester in Jeruzalem, dat slechts de zonden van de joden bedekte. Zelfs vele jaren later was dit grote verschil nog zo belangrijk voor de schrijver van de Hebreeënbrief, dat hij er de volgende woorden aan wijdde: ‘Want Christus is niet binnengegaan in een heiligdom met handen gemaakt, een afbeelding van het ware, maar in de hemel zelf, om thans, ons ten goede, voor het aangezicht van God te verschijnen; ook niet om Zichzelf dikwijls te offeren, gelijk de hogepriester jaarlijks met ander bloed dan het zijne in het heiligdom gaat, want dan had Hij dikwijls moeten lijden, (…) maar thans heeft Hij [Christus] Zich éénmaal geofferd om de zonden van velen op Zich te nemen. Zie Hand.9:24-28
We hebben al eerder gewezen op de grote betekenis van die ene zin uit het reisverhaal, namelijk dat de genade van God een deur van geloof heeft geopend voor de heidenen [de ‘natiën’]. Toen dit tijdens de eerste zendingsreis van Paulus gebeurde, werd daarmee meteen uitgesproken dat deze deur tot op dat moment voor niet-joden afgesloten is geweest. Voorheen kon men alleen door de door Petrus geopende deur van het koninkrijk van de hemel ingaan, op grond van de aan Petrus gegeven macht die aan de sleutel van dit koninkrijk verbonden was. Praktisch gezien betekende het dat er alleen toegang was via de ‘poort van de synagoge’. De compleet nieuwe boodschap in het reisverslag aangaande Paulus, was het gezegende feit dat van nu aan een speciale deur voor atheïstische Grieken en voor de afgodendienaars uit de natiën was gekomen: de ‘deur van geloof’!
Onze vrijheid in Christus Jezus
Door het genadevolle voornemen van God had Barnabas de geleidelijke overtocht van Jeruzalem door Syrië, naar Cyprus, Galatië en Pamfylië mogen meemaken. Als Hellenistische Jood uit Cyprus had hij zich reeds vroeg bij de pinkstergemeente in Jeruzalem aangesloten en daar had hij een bijzondere roeping ontvangen, zodat hij voor de pasbekeerde Paulus borg kon staan. Zo werd hij enige tijd later naar Syrië gestuurd om zich daar voor de jonge gemeente van Antiochië in te zetten. Hier kon hij blijkbaar hetzelfde getuigenis laten zien zoals ook al in de broederraad te Jeruzalem van hem bekend was: ‘hij was een goed man, vol van heilige geest en vol van geloof’. Hand.4:16; 9:27; 11:22-24
Barnabas had ‘de genade, die uit God is’, niet alleen in het Syrische Antiochië gezien, maar ook ontdekt op Cyprus en in de steden en plaatsen van Galatië en Pamfylië. Zijn bericht, over deze door hem ervaren genade, moet wel zo overtuigend overgekomen zijn op de Syrische thuisgemeente, dat men ook volledig aan Paulus gehoor gaf toen hij zijn woorddienst in deze stad begon, waar nu de al besproken deur van geloof geopend was.
We kunnen wel aannemen dat ook hier in het Syrische Antiochië de verkondiging van de rechtvaardiging door geloof alleen, rijk gezegend werd en dat niemand nog vroeg of de pasbekeerden nu volle proselieten of slechts proselieten van de poort waren. Of zelfs niet-joden die nog nooit in een synagoge binnen waren geweest en met het jodendom als zodanig niets te maken wilden hebben.
In de loop der tijd zal Paulus het principe neergelegd hebben, dat Joden uit geloof dat zij reeds hadden, gerechtvaardigd werden, als zij de vrijkoping in Christus Jezus aannamen, door het geloof aan Zijn bloed. Bij alle overige mensen die niet bij het jodendom hoorden, is er rechtvaardiging door het geloof, dat hen geheel nieuw geschonken werd, dat hadden zij voorheen nog niet. Rom.3:24,25,30
Sindsdien hoeven gelovig geworden Grieken zich niet meer te laten besnijden om als volwaardige gemeenteleden aangezien te worden.
Het is nu juist deze vrijheid in Christus Jezus die enige bezoekers uit Judea willen afbreken. Zij stonden klaarblijkelijk onder invloed van gelovig geworden Farizeeën en wilden dat alle niet-joden zich volledig zouden onderschikken aan de wet, waarover Paulus ook schreef in Galaten 2:4.
(Wordt vervolgd, met: ‘Het apostelschap voor de heidenen’)