Gods liefde en het voorbestaan van Christus

Wat betekent de aorist ook al weer.

Hoewel grammatica niet een heel sexy onderwerp is om te bespreken en weinig mensen met plezier aan het bestuderen ervan terugdenken, kan het soms veel uitmaken voor wat een tekst precies betekent. En een vorm die in het Grieks erg vaak gebruikt wordt, maar die niet lijkt op iets in onze grammatica, is de aorist. Het komt voor in de belangrijkste uitspraken en is de hoofdvorm in alle verhalen. Laten we aan de hand van wat voorbeelden eens kijken wat een wat beter begrip van deze vorm ons kan brengen.

Heeft God ons liefgehad of heeft God ons lief?

In Efeze 2 bespreekt Paulus hoe wij niet-joden eens zonder God en zonder hoop in de wereld waren. Maar dat is nu veranderd. Daarover lezen we in vers 4 in de NBG:

God echter, die rijk is aan erbarming, heeft, om zijn grote liefde, waarmede Hij ons heeft liefgehad, …

We lezen over Gods grote liefde, waarmee hij ons heeft liefgehad. Dat snappen we, dat Hij in het verleden ook al van ons hield, maar door de voltooide tijd lijkt het bijna alsof dat toen was, nu niet meer. In de NBV21 is het ook anders vertaald:

Maar omdat God zo barmhartig is en de liefde die Hij voor ons heeft opgevat zo groot, …

Daar is het met een tegenwoordige tijd vertaald, zodat het meer leest als een algemene waarheid. Het is zo, daarom heeft God onze situatie veranderd. Ook de NCV vertaalt het zo:

God echter, Die rijk is aan barmhartigheid, vanwege Zijn grote liefde waarmee Hij ons liefheeft …

Maar, blijkt niet uit het Griekse woord dat hier gebruikt wordt hoe je deze vorm moet vertalen? Zoals je wellicht al geraden hebt aan de hand van het onderwerp van dit artikel, is de vorm die we hier vinden een zogeheten aorist. Maar wat betekent die vorm dan precies?

De meeste oudere Griekse grammatica’s en leerboeken leggen de aorist uit als een andere manier van het Grieks, naast de gewone (het imperfectum), om een verleden tijd te vormen. De meeste vertalingen van Griekse teksten vertalen de aorist dus ook standaard met een verleden tijd. Maar de aorist is een vreemde vorm. Het wordt niet uitsluitend voor dingen uit het verleden gebruikt. In Johannes 13:31 lezen we:

Toen hij dan vertrokken was zei Jezus: “Nu is de Mensenzoon verheerlijkt en is God verheerlijkt in Hem.

De dikgedrukte werkwoorden zijn aoristen, en het “nu” laat duidelijk zien dat het om het heden gaat. Maar de vorm kan ook voor zaken in de toekomst gebruikt worden, zoals in Romeinen 8:30

… wie Hij echter tevoren bestemt, deze roept Hij ook, en wie Hij roept, deze rechtvaardigt Hij ook; wie Hij echter rechtvaardigt, deze verheerlijkt Hij ook.

In dit mooie vers vertelt Paulus alles wat God met ons doet. Dat gaat over zaken uit het verleden, zoals het “tevoren bestemmen” en “roepen” en “rechtvaardigen”, maar het “verheerlijken” is iets wat nog toekomstig is. Toch staan alle zaken in dezelfde vorm, de aorist.

Deze vorm kan dus voor verleden, heden en toekomst gebruikt worden. In ons midden werd ook wel eens uitgelegd dat de vorm dat betekende, dat iets in het verleden, heden en toekomst waar was, is en zal zijn.1 Als het over uitspraken als “Gods liefde voor ons”, over “rechtvaardiging” en “verheerlijking” gaat, is dat een verleidelijke uitleg, maar het is een misvatting. Met regelmaat vinden we de vorm gebruikt om iets te omschrijven dat duidelijk alleen in het verleden heeft plaatsgevonden, zoals in Romeinen 5:14

Niettemin heeft de dood geheerst van Adam tot aan Mozes

Het vers zelf laat zien dat de actie een totdat heeft. En wat te denken van alle verhalen in de evangeliën en Handelingen die met de aorist verteld worden? We willen toch niet beweren dat in al die verhalen de gebeurtenissen in het verleden, heden en toekomst spelen? Het is niet zo dat de aorist heden, verleden en toekomst aangeeft, het is juist zo dat de aorist in zichzelf geen informatie geeft over tijd. Ik heb vaak gehoord dat werd uitgelegd dat de aorist puur het simpele feit van de handeling weergeeft, verder niets. Dat komt als versimpelde uitleg enigszins in de buurt van de daadwerkelijke betekenis van deze vorm, maar het label “feit” gaat niet altijd op. De aorist kan ook gebruikt worden in een vorm (de subjunctief) die juist een bepaalde onzekerheid uitdraagt, zoals in 2Korinte 9

3 Ik zend echter de broeders, opdat onze roem over jullie niet leeggemaakt zou worden in dit geval, opdat jullie voorbereid zouden zijn zoals ik zei, 4 opdat niet, ingeval tezamen met mij Macedoniërs zouden komen en zij jullie onvoorbereid zouden vinden, wíj te schande zouden worden – om niet te zeggen, jullie – in deze aanname van ons roemen.

Paulus wil hier dat de Korintiërs alvast de beloofde collecte, waarover Paulus tegenover de Macedoniërs had opgeschept, gereed zouden maken, zodat als er Macedoniërs naar Korinte zouden komen, het niet lege woorden zouden blijken te zijn. Paulus spreekt hier overduidelijk over een hypothetische situatie, de vormen zijn duidelijk (nog) geen feiten.

We hebben tot nu toe vooral laten zien wat het allemaal niet is. De vorm duidt niet op een bepaalde tijd, de vorm is niet zonder meer een feit, en veel uitleggingen erover zijn misverstanden. Wat betekent de vorm dan? Hoewel er lang veel discussie over was en grammatici lang vasthielden aan de uitleg van de aorist als een verleden tijd met uitzonderingen, is uit breed taalkundig onderzoek nu een veel beter begrip naar voren gekomen hoe werkwoordsystemen in talen werken en wat ze kunnen uitdrukken. Wat de aorist uitdrukt is perfectief aspect.2 Aspect gaat over hoe een werkwoord een handeling weergeeft, bijvoorbeeld als voltooid of onvoltooid. Perfectief aspect is dat ook, een bepaalde manier waarop de schrijver naar een werkwoord kijkt. 

Kort gezegd geeft de aorist de handeling als geheel weer, waar de gewone Griekse onvoltooid tegenwoordige tijd, het praesens, juist inzoomt op het verloop van een handeling. Je zou kunnen zeggen, als er in een stad een optocht is, een parade, dan zou de aorist zijn als het bekijken van de optocht vanuit de helikopter. Je kijkt dan niet naar de beweging van de optocht, maar ziet de optocht in zijn geheel, van begin tot eind. Het praesens zou meer zijn als de verslaggever langs de kant, die ziet hoe mensen sneller of langzamer rennen, en vooral de voortgang van de parade ziet, maar niet het begin of einde.3 Als we een handeling beschouwen als iets dat een begin, een voortgang en een eind heeft, als een dikke lijn, dan zou je het verschil kunnen weergeven als volgt:

De stippellijn geeft aan hoe de werkwoordsvorm je naar dezelfde handeling laat kijken. De aorist laat je de hele handeling zien, van begin tot eind, zonder in te zoomen en extra informatie te geven. Het praesens is juist ingezoomd, ziet hoe de handeling voortgaat, wat de tijd is etc.

Ik heb ook wel eens de uitleg gehoord dat de aorist ook geen enkele informatie geeft over de handeling zelf, eigenlijk totaal onbepaald is.4 Dat is dus ook niet waar, want de aorist is geen lege werkwoordsvorm. Het drukt dus primair uit hoe je naar de handeling moet kijken, als van een afstandje. Vanuit een helikopter kan je heel goed de hoofdpunten van de parade zien. Waar ze zijn, of ze de bocht omgaan etc., maar niet wat er met individuele mensen uit de optocht gebeurt, de details. Dat kan je ook mooi zien in een gedeelte uit Matteüs 4:

21 En wat gevorderd vandaar nam Hij twee andere broeders waar, Jakobus van Zebedeüs en Johannes zijn broeder, in het schip met Zebedeüs hun vader, hun netten herstellend, en Hij riep hen. 22 Zij nu lieten terstond het schip en hun vader achter en volgden Hem.

De aoristen geven hier de hoofdlijn weer, geen details. Je leest niet wat Hij waarnam, wat Hij zei, of de discipelen met hun vaders overlegden voor ze weggingen. Je leest simpelweg dat Hij waarnam, riep en dat zij volgden. De vorm geeft dus vooral aan hoe de schrijver naar de handeling kijkt. Ook daarom is de omschrijving van de vorm als feit niet helemaal juist. Dat iets is uitgedrukt met een aorist zegt niets over de feitelijkheid van die handeling, het zegt vooral iets over hoe de schrijver de handeling weergeeft.

Nu we dan wat scherper voor ogen hebben wat de aorist eigenlijk betekent, hoe zat het nu met de tekst waar we mee begonnen, Efeze 2:4? Heeft God ons liefgehad of heeft God ons lief? Nadat Paulus onze positie ooit zonder God beschreven had, schrijft hij:

4 God echter, Die rijk is aan barmhartigheid, vanwege Zijn grote liefde waarmee Hij ons liefheeft 5 (ook ons, wij die dood zijn voor de misstappen en de begeerten), maakt ons gezamenlijk levend in Christus – door genade zijn jullie gered! – 6 en wekt ons gezamenlijk op en zet ons gezamenlijk in de hemelse gebieden in Christus Jezus, …

Wat doen de aoristen hier? Ze kijken van bovenaf op de situatie en zien wat God met ons doet. Hij maakt ons levend, wekt ons op en geeft ons een plaats in de hemel. Dat Hij ons liefheeft (gehad) is iets wat de reden voor de handelingen erna is. Het precieze tijdstip waar hier op gedoeld wordt is onduidelijk. Was het iets wat figuurlijk gelijktijdig met Christus’ eigen dood en opstanding plaatsvond? Was het, zoals in bijvoorbeeld Romeinen 6:4 en Kolossenzen 2:12, iets wat de gelovigen figuurlijk ondergingen bij hun doop? Of gaat het om onze letterlijke opwekking en levendmaking in de toekomst? De vormen zeggen het niet. De context is niet sluitend. 

Het probleem is dat we in het Nederlands niet een vorm hebben die net als de aorist geen informatie over tijd geeft. In het Nederlands moeten we kiezen voor een tijd, moeten we uit de tekst proberen uit te vogelen wanneer de handelingen plaatsvonden. Als je de handelingen figuurlijk, als iets wat gebeurd is, opvat, wat kan met de aorist, dan kom je tot een vertaling zoals de NBG heeft en dan plaats je het liefhebben met de andere vormen in het verleden. 

De NCV volgt de regel, dat in verhalende teksten, die over het verleden spreken, de gewone verleden tijd, de o.v.t. gebruikt wordt, die in het Nederlands de normale vorm is om verhalen mee te vertellen. Als een aorist los staat, dus geen verhaallijn vormt, maar zelfstandig naar een handeling verwijst die duidelijk in het verleden ligt, dan vertalen we de handeling als voltooid. Dat past het beste bij wat de aorist is, terugkijkend op de handeling als geheel, ook met het einde in beeld. Als de context niet duidelijk maakt dat een handeling beperkt is tot het verleden, dan vertalen we die met de gewone tegenwoordige tijd. Dat is in het Nederlands de neutrale vorm waarmee je ook algemene waarheden kunt vertellen, die niet gebonden zijn aan tijd.

In Efeze 2:4-6 is de context op meerdere manieren uit te leggen, niet uitsluitend als iets in het verleden, dus heeft de NCV gekozen voor de tegenwoordige tijd.

Voorbestaan van Christus5

Nu we de basisbetekenis van deze vorm wat duidelijker hebben, laten we deze nog wat uitwerken en naar een ander vraagstuk kijken om te zien hoe kennis van de aorist ons helpt in het analyseren van de tekst.

Hierboven beschreven we hoe de aorist het beste uitgelegd kan worden als een vorm die perfectief aspect weergeeft, die een handeling als geheel bekijkt, inclusief begin en eind, en niet inzoomt op details van voortgang of tijd. Maar dat een aorist zelf geen tijd aangeeft, wil niet zeggen dat de context niet kan aangeven in welke tijd een handeling heeft plaatsgevonden. En veruit het vaakst wordt de aorist gebruikt voor handelingen die gewoon in het verleden liggen, in wel 80% van de gevallen waarin het wordt gebruikt. Maar dat is goed uit te leggen doordat de aorist een handeling als geheel, vaak dus als feit, weergeeft. Meestal is iets een feit omdat het in het verleden gebeurd is en daardoor vastligt. Indirect is de meest logische tijd bij de aorist dus wel degelijk de verleden tijd, terwijl het toch niet tot de basisbetekenis van de vorm zelf behoort. Preciezer gezegd: omdat een handeling als geheel in beeld is bij de aorist, is meestal ook het “eindpunt” van de handeling in beeld, zodat een handeling al is afgerond en daarmee in het verleden ligt.

Deze eigenschappen van de aoristus leiden automatisch tot een ander essentieel verschil in betekenis t.o.v. het praesens: voortgang.6 Dit is weer in een tijdsdiagam te illustreren.

Als je twee aoristen achter elkaar plaatst, bijvoorbeeld als hoofdwerkwoord in twee opeenvolgende hoofdzinnen, dan zullen de handelingen automatisch voortgang in het verhaal betekenen. Van de eerste handeling is het eindpunt in zicht door de aorist, voordat in een volgende hoofdzin een nieuwe handeling wordt begonnen. De handelingen worden dus chronologisch geordend, ze zijn opeenvolgend. Daarom is de aorist de vorm bij uitstek in het Grieks om een verhaal te vertellen. Het is uitermate geschikt de chronologische gebeurtenissen op een rij te zetten. Dat is ook veruit het meest voorkomende gebruik van de aorist: een serie aoristen die opeenvolgende handelingen weergeven.

Een andere uitwerking van deze uitleg vinden we in het deelwoord of participium van de aorist. Zo lezen we in Matteüs 14 over de onthoofding van Johannes. Dan volgt in vers 13:

Het dan gehoord hebbend verwijderde Jezus zich vandaar in een schip naar een eenzame plaats, in afzondering, en de scharen, het gehoord hebbend, volgden Hem te voet vanaf de steden.

Als dit een deelwoord van het praesens was, de stam die onvoltooide handelingen aangeeft, dan zou er staan: het dan horend verwijderde Jezus zich. Dan zou betekenen dat terwijl Jezus het hoorde, terwijl het nog gezegd werd, Hij zich al verwijderde en naar een eenzame plaats ging. Het deelwoord van het praesens geeft aan dat een handeling nog bezig is op de achtergrond op het moment van de hoofdzin. Het duidt op een gelijktijdige handeling. Maar de aorist ziet een handeling als van een afstandje, met begin en eind in beeld. Dan is de handeling die met het deelwoord wordt aangegeven al afgerond op het moment dat de hoofdzin begint. Het deelwoord van de aorist geeft een voortijdigehandeling aan. Dat hebben we in de vertaling verwerkt door meestal een deelwoord van de aorist te vertalen met “hebbend”. Maar het maakt de zin hier logischer: het gehoord hebbend – dus nadat Hij dat gehoord had – verwijderde Jezus zich. Zo precies kan het Grieks dus met werkwoorden aangeven wat er bedoeld wordt.

Wat heeft dit allemaal met het voorbestaan van Christus te maken? Het was van belang in een discussie die ik even terug had met een spreker die niet geloofde dat Fil 2 ging over een bestaan van Christus voor Hij op aarde kwam. Fil 2 leest:

5 Laat immers deze gezindheid in jullie zijn, die ook in Christus Jezus was, 6 Die, in de vorm van God zijnd, het aan God gelijk zijn geen roof achtte, 7 maar Zichzelf leegmaakte, de vorm van een slaaf aangenomen hebbend, in de gelijkenis van de mens geworden. En in gedaante als mens bevonden, 8 stelde Hij Zichzelf nederig op, gehoorzaam geworden tot aan de dood, ja, de dood van het kruis. 9 Daarom ook heeft God Hem uitermate verhoogd en Hem in genade de naam geschonken die is boven alle naam,

Staat hier niet duidelijk dat Christus Jezus al een bestaan had voor Zijn komst naar de aarde? De spreker meende van niet. Volgens hem sloeg het “in de gestalte Gods zijnd het geen roof acht(te)” niet op de tijd voor Hij mens werd, maar op zijn latere verhoging. Toen kwam Hij in de gestalte van God en achtte Hij het geen roof. Kan je dat zomaar stellen? Ik denk dat de Griekse werkwoorden die gebruikt worden hier iets over kunnen zeggen. Laat ik de tekst er nog een keer bij halen.

5 Laat immers deze gezindheid in jullie zijn, die ook in Christus Jezus was, 6 Die, in de vorm van God zijnd, het aan God gelijk zijn geen roof achtte; 7 maar Zichzelf leegmaakte, de vorm van een slaaf aangenomen hebbend, in de gelijkenis van de mens geworden. En in gedaante als mens bevonden, 8 stelde Hij Zichzelf nederig op, gehoorzaam geworden tot aan de dood, ja, de dood van het kruis. 9 Daarom ook heeft God Hem uitermate verhoogd en Hem in genade de naam geschonken die is boven alle naam,

Er zijn hier drie werkwoordsvormen die een rol spelen, die ik elk met een eigen opmaak heb aangegeven. De belangrijkste is de welbekende aorist, die dik is aangegeven. De aorist geeft in verhalende teksten altijd de hoofdpunten van een verhaal weer. Zo ook hier. Kijk maar naar de dikgedrukte woorden, dat zijn de hoofdgebeurtenissen in dit verhaal. Dan hebben we hier ook nog het participium of deelwoord van de aorist, in het schuine citaat recht aangegeven. Deze vorm geeft het feit dat de achtergrond vormt voor het werkwoord in de hoofdzin. Ook dat zie je mooi in dit stukje tekst. Als achtergrond bij “maar Zichzelf leegmaakte” lezen we wat dat inhield: “de vorm van een slaaf aangenomen hebbend en in de gelijkenis van de mens geworden”. En daar bleef het niet bij. Dit, het “in gedaante als mens bevonden” is weer de achtergrond bij het vervolg. Dat gedaan hebbend verootmoedigde Hij zichzelf zelfs tot de dood. En als laatste vinden we hier nog het participium of deelwoord van het praesens, onderstreept weergegeven. Dat deelwoord geeft de achtergrond die tegelijkertijd met het hoofdwerkwoord plaatsvindt. Dus terwijl Hij in de gestalte Gods was, achtte Hij het geen roof aan God gelijk te zijn. Ik verwonder me er wel eens over hoe het Grieks met werkwoorden het zo scherp kan neerzetten, hoofd- van achtergrondzaken onderscheidend en precies aangevend wat achtergrond van wat is, wat voortijdig en wat gelijktijdig is.

Maar kan de uitleg, dat de eerste aorist, het “geen roof achten”, niet in de normale lijn zit, maar over iets gaat dat eigenlijk pas gelijktijdig met de laatste aoristen is, dus pas bij zijn verhoging hoort? Want ik gaf eerder aan dat aoristen die achter elkaar gezet worden automatisch een chronologische volgorde in het verhaal leggen van gebeurtenissen die na elkaar plaatsvinden. Dit blijk je zelfs als regel te kunnen stellen:

Als er in opeenvolgende zinnen aoristen als hoofdwerkwoord van de hoofdzinnen gebruikt worden, vormen die aoristen een chronologische serie van opeenvolgende handelingen. Maar, deze opeenvolging kan onderbroken worden door bepaalde voegwoorden, voorzetsels, door parallellie, herhaling of versteende uitdrukkingen.

Deze regel heb ik nagekeken op het hele Nieuwe Testament, en ik heb geen uitzonderingen gevonden. Maar, bepaalde voegwoorden kunnen de opeenvolging dus onderbreken. Als je bijvoorbeeld zegt “hij deed niet dit, maar dat”, dan zit er geen voortgang in tijd tussen “dit” en “dat”. Heb je dat ook niet hier? Is niet precies bij die eerste aorist zo’n structuur, waardoor er toch een “knip” in de chronologie van dit verhaal zit, en je het “geen roof achten” uit de verhaallijn en op het einde ervan mag plakken? Dat denk ik niet.

Bij een “niet dit, maar dat” structuur wordt niet meteen de chronologie losgelaten. Dit is eenvoudig met een Nederlands verhaaltje te illustreren: “Hij liep naar binnen. Hij hing zijn jas niet op maar legde hem neer. Hij ging zitten.” De volgorde is nog steeds “liep binnen” > “legde jas neer” > “ging zitten”. En het ophangen zit ook niet los van de chronologie, want het had anders plaatsgevonden waar nu het neerleggen plaatsvindt. Hetzelfde geldt voor ook voor een serie aoristen in het Grieks, zoals je dat mooi in Gal 1:15-18 kan zien. Daar zit midden in een verhaal ook een “niet … ook niet … maar …” structuur, maar het geheel is nog steeds onderdeel van een chronologisch verhaal. 

Maar, de structuur in Fil 2 is anders. Het “niet” staat niet voor het werkwoord, maar voor “roof”. De handeling wordt niet ontkent, maar roof (ik bedoel, het is niet “niet achten”, maar “geen roof achten”). Daarom is er ook geen directe tegenstelling tussen de handelingen, maar is het eerder “handeling 1, en toch/maar handeling 2”. “Maar” wordt vaker zo gebruikt. En wat doet “maar” met de voortgang van de tijd? Mij lijkt het “maar” aan te geven dat ondanks het feit dat Hij het geen roof achtte, Hij zich toch leeg maakte. Voor een dergelijke logische constructie moet het “geen roof achten” al een feit zijn voor Hij zich leeg maakte. Oftewel, volgens mij blijft de hele serie aoristen hier chronologisch, en spreekt deze tekst echt van een “aan God gelijk zijn” en “in de vorm van God zijn” voor “Hij zichzelf leegmaakte”. En als dat “leegmaken”, zoals de tekst lijkt te suggereren, zijn menswording is, dan spreekt deze tekst wel degelijk over een voorbestaan van Christus.

Zo kun je, met kennis van de Griekse werkwoordsvormen, scherper zien hoe een tekst in elkaar zit, en zelfs antwoorden vinden op grotere theologische vragen. Maar uit de bovenstaande gedeelten is ook duidelijk dat er best veel bij komt kijken om de juiste betekenis bij een aorist te vinden. Er speelt veel mee: context, tijd van de context, of er andere aoristen om heen staan, soms nog wat een woord zelf betekent etc. Je kan dus niet zomaar zeggen: dit is een aorist, dus dat moet altijd dit betekenen – buiten de vele misvattingen die er over de betekenis van de aorist bestaan, die ook zijn langsgekomen. Maar hopelijk hebben we weer wat meer inzicht in en waardering voor deze Griekse vorm – en de Griekse grammatica gekregen.

Voetnoten

  1. Deze uitleg, dat de aorist aangeeft dat iets in het heden, verleden en de toekomst waar is, komt deels voort uit de opvatting van de Griekse grammatica van toen. Er zou een perfect systeem zijn voor de werkwoorden, waarin er een één op één relatie is tussen letters en betekenis. De e- waarmee de meeste aoristen beginnen komt ook bij een gewone verleden tijd voor, dus dat zou altijd de betekenis zijn. De -s- die aan het eind voor de uitgang staat komt ook bij de toekomende tijd voor. Zo ontstond het idee dat de aorist dus al die betekenissen in zich draagt. Het idee hierachter klopt alleen niet. Zo’n perfect systeem is vooral een ideologie, de werkelijkheid is weerbarstig, vol uitzonderingen en meerdere manieren om dezelfde vorm te maken. Veel aoristen worden op een andere manier gevormd, zonder -s-, zonder dat er verschil in betekenis te zien is. En hoewel de vormen beginnen met e-, zijn ze lang niet altijd een verleden tijd. In vroegere tijden van het Grieks werd de aorist trouwens meestal zonder e- gevormd en nog steeds voor het verleden gebruikt. Kortom, die theorie gaat niet op. En met recent taalkundig onderzoek hebben we beter inzicht gekregen in de betekenis van de aorist, zoals in het artikel verder uitgelegd wordt.
  2. Deze taalkundige omschrijving van de aorist wordt ook in recent taalkundig onderzoek naar de vormen als omschrijving gegeven. Zie bijvoorbeeld Campbell, C. R., Basics of Verbal Aspect in Biblical Greek, Zondervan, 2008, pp. 34-39, of Ellis, N. J., “Aspect-Prominence, Morpho-Syntax, and a Cognitive-Linguistic Framework for the Greek Verb”, p. 138, in Steven E. Runge, Christopher J. Fresch., The Greek Verb Revisited – A Freash Approach for Biblical Exegesis, Lexham Press, 2016. Hetzelfde aspect is te vinden in het Hebreeuws, bij die vorm die, verwarrend genoeg, het perfectum genoemd wordt, of de suffix-conjugatie, zie bijv. Cook, J. A., Time and the Biblical Hebrew Verb, Eisenbrauns, 2012, pp 119-2016.
  3. Voorbeeld genomen van Campbell, 2008, p. 42.
  4. Deze gedachte zit ook in de Engelse aanduiding van de vorm als “Indefinite”.
  5. Gedeelten van dit hoofdstuk zijn overgenomen en licht bewerkt vanuit een artikel dat eerder online is verschenen over de gevoerde discussie, “Het voorbestaan van Christus – In discussie over het Grieks van Filippenzen 2”, te vinden op 
https://www.concordante-publicaties.nl/2021/09/05/het-voorbestaan-van-christus/
  6. Dat perfectief aspect leidt tot voortgang is omschreven door Hatav, G., “Aspects, Aktionsarten, and the Time Line” in Linguistics, 27, pp. 487-517. Cook omschrijft hoe dit in het Hebreeuws ook zo werkt in zijn boek Time and the Biblical Hebrew Verb, 2012, pp. 275-283.
Deel met anderen