Gezindheid van hen, die in groei achterbleven
Bijzonder bedroevend is het ook, wanneer gelovigen, die naar de tijd gemeten volwassen in het geloof hadden moeten zijn, zich in denken (en doen) als nieuwelingen gedragen. Het is toch een groot ongeluk, als een kind lichamelijk en geestelijk in groei achterblijft, zodat het de leeftijdgenoten niet meer kan bijhouden en later mikpunt van spot wordt. Zo’n kind kan nooit tegen de strijd van het leven opgewassen zijn. Het zal afhankelijk blijven van goedwillende helpers, die zich over het kind ontfermen en die zichzelf zo niet zelden een zware last opleggen.
Hetzelfde beeld zien wij in overdrachtelijke zin bij hen, die in geloofsgroei achterblijven. Hun geloof, kennis en gezindheid zijn ongezond; feitelijk ziek. Daarom bereiken zij het doel niet en komen niet tot de bewustwording van de Zoon van God, tot gerijpt man, tot het formaat van het volgroeid zijn van het complement van de Christus Efe.4:13, maar blijven onmondig. Zij worden door iedere wind van leer als door woeste golven heen en weer geslingerd en meegedragen. Dit gebeurt door de onberekenbaarheid én grilligheid van mensen, als door list van de tegenwerker, die erop uit is de dwaling te bewerken Efe.4:14. Zij zijn het ook, die de volwassen gelovigen, die zich toch over hen moeten ontfermen, veel problemen bezorgen. Helaas zijn zulke ‘kreupelen in het geloof’ talrijk, Paulus roept ze toe:
broeders, wordt geen kinderen in het verstand, maar
weest onmondig in het kwaad, wordt in het verstand
echter gerijpt. 1Kor.14:20.
In onmondigheid dirigeert het vlees de gezindheid en de denkwijze. Het stelt eisen, die het niet toekomt. Het richt onze gezindheid op bevrediging ervan 2Tim.4:3. Dat hoeft beslist niet met grove, zondige dingen samen te hangen. Het kan zich bijvoorbeeld ook in een onterechte verwachting van komende heerlijkheid uitdrukken.
Verkeerde verwachtingen
Ten opzichte van de toekomstverwachting hebben veel gelovigen een vage voorstelling. Zij willen wel allemaal in de hemel komen. Zij stellen zich voor dat dit net als het toekomstige koninkrijk van Jezus Christus op aarde is. En men denkt in beelden van het nieuwe Jeruzalem. Maar ook deze dingen worden ernstig vervormd. In allerlei op het gevoel afgestemde liederen van hoop komen deze onjuiste voorstellingen duidelijk tot uitdrukking. Zo wachten zij op het paradijs, op de stad met straten van goud waar de rivier van het leven doorheen stroomt. Zij denken aan de oevers daarvan uit wandelen te gaan, gekleed in witte klederen. En zij hebben palmtakken in de hand en zingen halleluja.
Ook menen zij, dat zij koningen en priesters zullen zijn. Maar zij beseffen dan niet, dat zij zo alle beloften van het uitverkoren volk Israël wegroven. Tegelijkertijd laten zij alle oordeelsdreigingen wél aan dat volk over. Ondanks dit romantische idee worden die gelovigen in deze verkeerde verwachting niet blij. Waarom? Omdat de heilige geest aan hen het onterecht geclaimde verwachtingsgoed niet in hun hart betuigt en bevestigt.
Al deze verwachtingen bieden geen bediening; men denkt slechts aan het eigen welzijn, men is egocentrisch ingesteld. En toch zou het niet al te moeilijk moeten zijn, om de eigen gezindheid goed te toetsen. Zo zou men het woord van God, voor de juiste tijd en voor de juiste groep mensen toepassen als richter. En dat woord van God dan in de zin van terechtbrenger inzetten. Want:
het woord van God is richter … van de
overleggingen en gedachten van het hart Hebr.4:12
Daar hoort echter een geestelijke gezindheid bij, een door de geest gestuurde manier van denken. Dat is in dit geval: de liefde tot de waarheid. En die vindt dan gemakkelijk de weg naar een juiste verwachting. Want de geest is het, die ons door het woord toespreekt:
weest bedacht op wat boven is,
niet op wat op de aarde is Kol.3:2.
Maar waarom zouden wij onze gedachten richten op wat boven is? Omdat wij een zuiver op-hemelse verwachting en bestemming hebben!
Gezindheid in overeenstemming met het plan van God
God regeert de wereld niet al improviserend, niet naar omstandigheden waar Hij misschien toevallig voor komt te staan. Maar Hij leidt die, in overeenstemming met Zijn raad, Zijn soevereine plan. Een belangrijk deel van dit plan van God is: het al te culmineren1 in de Christus Ef.1:10. Het begin van dit plan van God is vervuld toen Christus Zijn daad van redding volbracht had, en:
God Hem zette aan Zijn rechterhand te midden
van de op-hemelsen2, hoog verheven boven iedere
soevereiniteit en gevolmachtigde en kracht
en heerschappij, ook boven iedere naam die
genoemd wordt, niet alleen in deze eon, maar
ook in die op het punt staat te komen Ef.1:20,21.
In deze uitermate hoog verhoogde Christus zijn wij door loting3 aangewezen, tevoren bestemd overeenkomstig het voornemen van Hem, Die het al bewerkt overeenkomstig de raad van Zijn wil. Ef.1:11
Wij zijn dus bezitters van een gebied van zegen dat God ons door loting heeft toebedeeld. Wij hebben ook functies (taken) gekregen. Maar daarbij zijn wij nog lotdeel-bezitters tezamen met Christus, als wij namelijk met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden. Rom.8:17 Paulus verduidelijkt het deelgenoot zijn van Christus’ aparte lotdeel, doordat de heilige geest daar liet schrijven:
indien wij volharden, zullen wij ook gezamenlijk
heersen; indien wij loochenen, zal dat ook ons
loochenen. Indien wij ontrouw zijn, Hij blijft
trouw, Zichzelf loochenen kan Hij niet. 2Tim.2:12,13
Dit zal voor de bêma4 van Christus vervulling vinden; daar zal Hij beslissen over ons heersen samen met Hem.
Die kostbare positie, die door God voor ons bestemd is, is echter alleen in Christus te verstaan, omdat
Hij Hem als Hoofd boven alles geeft aan de
uitgeroepen gemeente, die Zijn lichaam is,
het complement van Hem, Die het al in allen
compleet maakt Ef.1:22,23.
Wij worden als complement van de Christus beschreven. Als zodanig hebben wij deel aan Zijn werk, dat bestaat uit onderschikking, wederzijdse verzoening en completering van het al. Ons toekomstig eonisch leven is dus totaal niet op onszelf gericht, maar op Christus en Zijn functies; dát is ons welbehagen! Wij lezen daarover:
want het hele complement heeft er welbehagen in
om in Hem te wonen, en door Hem het al wederzijds
met Zichzelf te verzoenen, vrede makend door het
bloed van Zijn kruis, door Hem, hetzij wat op de
aarde, hetzij wat in de hemelen is. Kol.1:19,20
2. (opmerking van de redactie:) In de NCV 2021 vertaald met ‘hemelingen’.
3. Loting – lotdeel: In Israël werd het land door loting verdeeld. Dit is het beeld voor wat gelovigen ontvangen: een hemels ‘lotdeel’. Het is in de meeste vertalingen onjuist weergegeven met ‘erfdeel’.
4. Plaats waar destijds onder meer recht gesproken werd; meestal met ‘rechterstoel’ vertaald; wij spreken van een erepodium.
Onze bron van erkenning
Uit bovengenoemde woorden van God blijkt de inhoud van onze bestemming te midden van de op-hemelsen. Wij zullen meewerken aan het terechtbrengen van die talrijke op-hemelse machten en krachten. En zo aan de wederzijdse verzoening van het al. Dit lezen wij in de brieven van de apostel Paulus. Alleen hij ontving van de opgestane, verhoogde Christus de onthullingen en de opdracht. En aan hem was het beheer van het geheimenis, de overstromende genade, toevertrouwd. Hij was als enige apostel bestemd, om door en in het aan hem toevertrouwde evangelie deze geheimenissen te verkondigen. Om zo de uitgekozen leden van het lichaam van Christus uit alle volken uit te roepen. Ef.3:8-12 Aan de andere apostelen en profeten was over dit plan van God niets bekend. Daarom kunnen wij bij hen niets over onze bestemming vinden. Zij hebben een andere, door God geschonken opdracht, die het volk Israël geldt. Deze is gericht op de oprichting van het (1000-jarig) koninkrijk van Jezus Christus op aarde.
Onze hemelse bestemming
Onze toekomst ligt niet op aarde, niet in het koninkrijk dat aan Israël beloofd is. Israël zal daarin als koninklijk priesterschap te midden van de volkeren haar dienst doen.
God en Vader van onze Heer Jezus Christus zegent ons met iedere geestelijke (niet: materiële) zegen te midden van de hemelingen (niet: hen, die op de aarde zijn) in Christus, zoals Hij ons uitkiest in Hem vóór de nederwerping van de wereld. Efe.1:3,4
Door geen enkele wereldse of geestelijke, duistere macht kunnen wij van deze plaats van zegen verdreven worden. Daarover spreekt Paulus, met zijn aanstaande ontbinding voor ogen, met de volgende woorden:
De Heer zal mij bergen van ieder boos werk en
redden tot in Zijn ophemels koninkrijk 2Tim.4:18.
Ons dagelijks functioneren
Onze huidige, aardse loopbaan dient onze toekomstige hemelse bediening. Het is de gezindheid van Christus, die daarbij in ons zou zijn. Die gezindheid kijkt er altijd en in alles naar uit om de Vader te verheerlijken. Dat mag ons doel zijn, want Paulus schrijft:
Maar wij hebben de denkzin van Christus 1Kor.2:16
Daarom zijn wij het Hem verschuldigd om niet naar het vlees te leven, maar naar de geest Rom.8:12. Hoe wij nu al aan onze hemelse taak mogen deelnemen, laat Paulus zien:
opdat nú door de uitgeroepen gemeente aan de
soevereiniteiten en de gevolmachtigden te midden
van de hemelingen de veelvuldige wijsheid van God
bekendgemaakt wordt, in overeenstemming met
het voornemen van de eonen, dat Hij uitvoert in
Christus Jezus, onze Heer Efe.3:10,11
Door onze ontwikkeling en gedrag moet aan de hemelse schepselen getoond worden wat Gods genade kan doen. Dat Hij van zulke verdorven zondaren zoals wij waren, ondanks de zwakheden die ons door het vlees nog steeds aankleven, kinderen van het licht maakt. Dat zijn zij, die de Vader in iedere, nog zo moeilijke situatie volkomen vertrouwen en Hem daar nota bene ook nog voor lofprijzen en aanbidden. In die gezindheid kunnen wij, die in Christus begenadigd zijn, in de voor ons gereedgemaakte werken wandelen. Dat doen wij, als wij de grondregels van het geloof en van de geest opvolgen. Rom.4:12; Gal.5:25,26; Fil.3:16
Zijn maaksel zijn wij, die geschapen worden in
Christus Jezus voor goede werken, die God van
tevoren gereedmaakt, opdat wij daarin zullen
wandelen. Ef.2:10
Zonder twijfel spreekt Paulus hiermee over toekomstige werken te midden van de hemelingen. Wij wandelen echter nu al in goede werken. Indien wij met materiaal bouwen, dat het vuur van die dag kan doorstaan. 1Kor.3:10-15
Wij reinigen ons grondig van oneervolle instrumenten. Zo zal de Heer ons nu al tot eervol instrument maken, geheiligd en goed bruikbaar voor de Eigenaar, tot ieder goed werk gereedgemaakt. 2Tim.2:21 Daarom doen wij ook niet onze eigen werken, om zo misschien redding voor de toorn van God te verkrijgen. Want die redding hebben wij in Christus zonder werken. Maar wij willen onze wandel als leden van de nieuwe mensheid uitvoeren om zo ons geloof door Gods liefde werkzaam te laten worden.Gal.5:6 En wij spannen ons in om onze redding uit te werken tot verheerlijking van de Vader. En om de vóór ons liggende prijs te behalen. Fil.3:14; 2Tim.2:5 Op die manier geven wij de soevereiniteiten en gevolmachtigden te midden van de hemelingen een schouwspel. Dat is onderricht om waar te nemen; iets, dat hen bekendmaakt met diepgaande kennis van God en van Christus Jezus.
Onze verwachting en belangrijke taken liggen geheel in de hemelen. Kol.1:5 Daar verblijven wij in beide eonen, die nu nog toekomstig zijn. In geloof zijn wij nu al daar gezet, waar God in de komende eonen de alles overstijgende rijkdom van Zijn genade in Zijn mildheid voor ons in Christus Jezus tentoon zal spreiden. Ef.2:7
(wordt vervolgd)