God proclameert Israëls Koning
- Waartoe roeren natiën zich en zinnen volksstammen op wat leeg is?
- Koningen van de aarde stellen zich op en bewindslieden houden tezamen beraad tegen Jahweh en tegen Zijn Gezalfde, zeggende:
- “Laten wij hun boeien van ons afrukken en hun touwen van ons afwerpen! “
- Hij Die in de hemelen zetelt, lacht en de Kurios spot met hen.
- Dan zal Hij tot hen spreken in Zijn toorn
en in Zijn woede zal Hij hen schrik aanjagen: - “Ik heb echter op Mijn koning zalf gegoten, op Sion Mijn heilige berg!”
- “Ik zal een order uitvaardigen”, zegt Jahweh tot mij,
“Mijn Zoon ben jij, Ik heb jou op die dag gebaard. - Vraag van Mij en Ik zal natiën geven als jouw lotsdeel
en als jouw bezit de uitersten van de aarde. - Jij zal hen breken met een ijzeren knuppel;
als vaatwerk van een pottenbakker zal jij hen verbrijzelen.” - En nu koningen, weest verstandig!
Laat jullie onder discipline brengen, rechters van de aarde! - Dient Jahweh met vreze en jubelt met siddering!
- Houden jullie puurheid hoog opdat Hij niet woedend zal briesen en jullie teniet zullen gaan op de weg,
want Hij zal verteren, ja, al met een weinig van zijn toorn!
Gezegend zij allen die bij Hem hun toevlucht zoeken!
Psalm 2 is opgebouwd in drie alinea’s:
- Verzen 1-4 beschrijven de omstandigheden waarop Jahweh reageert;
- Verzen 5-9 proclameren de komst van Israëls Messias en Koning;
- Verzen 10-12 bevatten de dringende waarschuwing van Jahweh aan het adres van machthebbers en rechters.
De psalm sluit af met een zegenspreuk voor allen die bij Jahweh (zullen) schuilen.
Alinea a, verzen 1-4:
Deze verzen karakteriseren de goddelozen in hun overmoedige verwaandheid. Weerspannig als zij zijn, hebben zij geen boodschap aan Gods wet en ergeren Hem met hun grote monden. God moet er echter om lachen, want Hij heeft al vanaf den beginne voorzien in de komst en het optreden van Zijn Zoon. Deze zal met name in het duizendjarig rijk Gods wet bevestigen en handhaven! Profetieën zoals in Jesaja 2:3 en Micha 4:2 zijn er duidelijk over. De mensheid heeft in het algemeen niet door dat wie ware vrijheid wil genieten God juist als slaaf moet dienen. Wie daarentegen naar vrijheid zonder God uitziet, belandt in ellendige slavernij, in het bijzonder in de ketenen van de machten der duisternis.
De weerspannigheid van de goddelozen is treffend verwoord in vers 4: “Laten wij hun boeien van ons afrukken en hun touwen van ons afwerpen!“ Het gaat om rebellie tegen God en de Messias beiden. Rebellie tegen God is de gehele geschiedenis van de mensheid door te zien geweest en lijkt in onze dagen met toenemende frequentie naar een akelig hoogtepunt toe te groeien. De apostel en Jood Paulus heeft de gemeente die het lichaam van Christus is al gewezen op de voortekenen die zich in de laatste dagen zullen voordoen Hij heeft ze uitvoerig opgesomd in onder meer 2Timotheus 3:1-9. Ook onze Heer Jezus Christus heeft, gezeten op de Olijfberg met uitzicht op de Tempelberg, tegenover Zijn discipelen klip en klaar voorzegd wat Israël te wachten staat (Mattheüs 24).
Heb er daarbij wel erg in dat de Tempel op de berg Moria stond, niet op de berg Sion die er ten zuidwesten van lag. Op de berg Sion heeft de tabernakel gestaan, totdat de bouw van de (eerste) Tempel voltooid was (1Koningen 8:1 en 4). Aan de rol van de Messias in relatie tot de tabernakel wordt in Hebreeën 8 en 9 uitvoerig aandacht besteed.
Psalm 2 herinnert de lezer ook aan de talloze pogingen van de natiën en hun machthebbers om Israël uit te roeien en te verdelgen, zoals dat bijvoorbeeld ook in de boekrol van Esther en Psalm 83 terug te vinden is. Zij zijn het verontrustende effect van hun miskenning van Jahweh. Zij achten Hem net zo klein en te manipuleren als hun afgoden, terwijl zij zichzelf oppermachtig vinden. In het vierde vers van Psalm 83 staat wat ook heden ten dage nog steeds door staten en volken getoeterd wordt: “Kom, laten wij hen als natie wegvagen en niet meer zal de naam Israël herinnerd worden!”
“Hij Die in de hemelen zetelt, lacht” doet denken aan wat Multatuli uitdrukte met “Van de maan af gezien, zyn wy allen even groot.”1 Hebben wij ook niet ooit naar een hoop met wriemelende miertjes gekeken? In die verhouding tot God staan de natiën en volken: mensjes die op de aarde krioelen en zich druk maken met volstrekt loze zaken. In hun waan menen zij echter oppermachtig te zijn, hun Schepper te kunnen weerstaan.
Waarover tussen vier muren beraadslaagd wordt, zowel in individuele regeringskringen als in allerlei statenbonden, resulteert daarbuiten steevast in grote opschudding en geweld. Zij brengen mensenmassa’s op de been die hun opvattingen vrijwel kritiekloos overnemen en op luide toon als papegaaien napraten. De actualiteit liegt er niet om. Maar God ziet en hoort wat de natiën in hun vergaderingen bekokstoven en waarover in volken gekonkeld wordt! Hij reageert daarop – menselijkerwijs gesproken – met spotlachen.
Alinea b, verzen 5-9:
Wie in de Schrift, naar aanleiding van vers 6, op de zinsnede “berg Sion” zoekt, zal overweldigd worden door het grote aantal profetieën over hetgeen op die berg door God zal worden waargemaakt. Daarin staat de Gezalfde, de Messias (“hamashié’ach) centraal.
De woorden van Jahweh in vers 7 – “Mijn Zoon ben jij, Ik heb jou gebaard” – zijn in Handelingen 13:33 letterlijk in Griekse vertaling uit de Septuaginta overgenomen. Paulus haalde ze aan bij zijn preek in de synagoge te Antiochië in Pisidië.2 De woorden die hij als de mond van God mocht spreken, wekten vele volgelingen, maar helaas ook de nijd van de Joden in de stad. Paulus moest de stad verlaten, want de tijd voor de komst van het Koninkrijk was klaarblijkelijk – in zekere zin gelukkig voor ons, leden van het lichaam van Christus – nog niet rijp. Nu regeert de liefdevolle, onvoorwaardelijke genade van God, door Christus Jezus, onze Heer en Redder!
De zinsnede “met een ijzeren knuppel” in vers 9 is in Openbaring 2:27 en 19:15 met exact dezelfde woorden vertaald als in de Septuaginta (en rabô sidêra). Dat geeft de periode aan waar dit volgens de kalender van God realiteit zal worden.3
2. Overigens is het veelbetekend te weten dat men in het Midden-Oosten met een ijzeren knuppel aardewerk verbrijzelde om daarmee nieuw bouwmateriaal te vervaardigen – een hoopgevende gedachte en nog modern duurzaam ook.
Alinea c, verzen 10-12:
Hier waarschuwt Jahweh regeringen en juristen met Hem geen loopje te nemen. Vooral in onze tijd demonstreren zij op schaamteloze wijze dat het hen zowel aan verstand – om te handelen naar Gods welbehagen – als aan discipline – om zich aan Zijn wet te houden – volkomen ontbreekt. Hiervan zij voorbeelden te over: knutselen met de bouwstenen van het leven, geslachtsverandering, abortus, euthanasie enzovoort, alles berustend op de oude leugen dat de mens als God kan zijn. Het doel en de vrucht van geloofstucht is, bezien in het licht van de Thorah, het hooghouden van puurheid door een zuivere handel en wandel die Jahweh welgevallig is. Alleen dat zal Hem ervan weerhouden om, menselijk gesproken, te briesen van woede.Wie Hem in woord en wandel als de gever van de wet heeft leren kennen en eerbiedigen, kan immers slechts rillen bij de gedachte wat Zijn reactie zal zijn bij het schofferen van Zijn geboden en verordeningen. God heeft ons echter door onze Heer Christus Jezus, door het unieke evangelie van genade om niet dat Paulus moest verkondigen, een geheel ander beeld gegeven: dat van Abba, Vader (Romeinen 8:15, Galaten 4:6)! Daarvoor kunnen wij Hem nooit genoeg dankbaar zijn, vooral door Hem in handel en wandel met diep ontzag te gehoorzamen en te dienen.
Over vers 12 bestaat veel discussie, veroorzaakt door een onjuiste lezing van de Hebreeuwse grondtekst die uit de koker van de masoreten is gekomen. Aan de hand van de vertaling in de Septuaginta – vele eeuwen eerder tot stand gekomen en, naar men mag aannemen, ontleend aan een betere versie van de grondtekst – kan geconcludeerd worden dat er niet “Kust de Zoon” staat, maar “Houdt puurheid hoog”, dat wil zeggen weest zuiver in de leer zoals God die in Zijn wet heeft vastgelegd en volg alleen die weg!. Wie dat niet doet, haalt zich al gauw Gods toorn op de hals. In de Hebreeuwse Schrift zijn daarvan vele voorbeelden en voorzeggingen te vinden. Dit is echter iets wat buiten de periode valt waarin wij leven en waarin voor ons niet de wet, maar het evangelie van Gods onvwoorwaardelijke genade geldt. Hierna, in een afzonderlijke paragraaf wordt nader op vers 12 ingegaan.
De Psalm sluit af met een zegenspreuk waarin eveneens een belangrijke karakertrek van Jahweh besloten ligt: de liefde waarmee Hij de Zijnen in de armen sluit. Zo kort en krachtig kan een troostwoord zijn!
Voor de liefhebber: vers 12 nader bekeken:
Zoals hiervóór aangestipt, is het doel en de vrucht van geloofstucht voor de Jood het houden van de Thorah en aldus het hooghouden van puurheid door een zuivere handel en wandel die Jahweh welgevallig is. Dat zal Jahweh ervan weerhouden om te briesen van woede. De versie met “kust de zoon” berust op een masoretische ingreep in de Hebreeuwse tekst, terwijl de vertaling in de Septuaginta op een oudere en betere tekstvariant wijst. In de volgende paragraaf wordt hiervan rekenschap gegeven.
Waarom niet “kust de zoon”?
De traditionele Bijbelvertalingen zoals de Statenvertaling, de Herziene Statenvertaling en die van het Nederlands Bijbelgenootschap van 1951 schrijven hier de beginfrase “Kus(t) de zoon”.4 De Nieuwe Bijbelvertaling van 2021 doet er nog een schepje bovenop met “Bewijs eer aan zijn zoon met een kus.” Klaarblijkelijk stemt men in met de uitleg dat men met een kus iemand verwelkomt dan wel de voet kust als teken van onderschikking. Dat zou het ontketenen van woede van een hooggeplaatste voorkomen. Maar is dit niet een uitleg op basis van een onjuiste Hebreeuwse tekst?
Is het niet vreemd dat hier “zoon” vertaald is alsof het om een Aramees woord zou gaan?5 Dan is dat in de psalm zonder meer een vreemde eend in de bijt. Als men echter dezelfde letters als van Hebreeuwse origine opvat, betekent het “puur(heid)”. Had de vertaling dan “kust puurheid” moeten luiden? Dat doet toch ook vreemd aan? Een hint geeft de Septuaginta die op deze plaats “accepteren jullie opvoeding” heeft staan. Dat wijkt toch evenzeer van de Hebreeuwse tekst af? Is daar een goede reden voor? Dan is het goed te weten dat de Griekse vertaling in de Septuaginta nogal eens parafraserend placht te zijn. Dat bemoeilijkt het vinden van de schakel naar de vertaalde Hebreeuwse tekst. Desniettemin geeft de Septuaginta hier toch een duidelijke aanwijzing dat de geleerden destijds in hun handschriften een ander Hebreeuws woord hebben gelezen dan wat met “kust” is vertaald.
Destijds hebben de masoreten de Hebreeuwse Schrift getracht te corrigeren en aldus te bewaren. Zij hebben hun werk tussen de 7e en 10e eeuw van onze jaartelling gedaan, terwijl de Septuaginta tussen de 3e en 1e eeuw vóór onze jaartelling tot stand is gekomen. Daarom mag verondersteld worden dat de Septuagint-vertalers over oudere en wellicht betere handschriften beschikt hebben dan de masoreten in de eeuwen na de verwoesting van de Tempel en na het teloorgaan van het Joodse vaderland. Zou dat het opmerkelijke verschil tussen de Hebreeuwse tekst en de tekst van de Septuaginta kunnen verklaren? Is er inderdaad sprake van een foutieve “correctie” door de masoreten? Is er een ander Hebreeuws woord te vinden dat de vertaling in de Septuaginta verklaarbaar maakt?
De hint die de Septuaginta geeft, is zoals gezegd de vertaling “accepteren jullie”.6 Zoekend naar een Hebreeuwse woordvorm die daaraan beantwoordt, komt men uit op een werkwoordsvorm die met slechts één letter van de masoretische woordvorm afwijkt, namelijk met een A in plaats van met een Q. Die werkwoordsvorm kan vertaald worden “heffen jullie op”.7 Als alle genoemde bevindingen juist zijn, zou de vertaling van de eerste woorden van vers 12 niet “kust de zoon”, maar “heffen jullie puurheid op” ofwel “houden jullie puurheid hoog” moeten luiden. Klopt dat niet beter met de vertaling die de Septuaginta op deze plaats geeft? Het doel en de vrucht van opvoeding, in casu van “geloofstucht”, is immers het houden van de Thorah en aldus het hooghouden van puurheid door een zuivere handel en wandel zoals die Jahweh beoogt. Dat zal Hem immers ervan weerhouden om, menselijk gesproken, te briesen van woede. En zo valt dit stukje tekstpuzzel toch op z’n plaats.
5. In het Aramees is בר inderdaad het woord voor “zoon”. Maar waarom hier “Aramees” als het Hebreeuwse woord voor “zoon” בן luidt? Het Hebreeuwse woord בר betekent “puur(heid)”, afgeleid van het werkwoord ברר
6. ΔΡΑΣΑςΘΕ ΠΑΙΔΕΙΑς (δραξασθε παιδειασ)
7. נשׁאו in plaats van נשׁקו