Inleiding
Gedachten zijn vrij! Is één van de spreekwoorden van deze wereld. Zo is gesteld: ‘de gedachten, de manier van denken en de gezindheid1 van een mens gaat niemand anders wat aan. Iedereen mag denken wat hij/zij wil, of dat nu goed of slecht is. Want deze gezindheid tast niemand aan en schaadt dus niemand’. Men typeert deze opvatting als een belangrijk element van vrije mensenrechten. Dit schijnbare recht van een ‘vrije gezindheid’ (volkomen vrijheid van denken) wordt evenwel in heel wat landen nadrukkelijk ontkend.
Men zocht en vond middelen en manieren om ook de menselijke gezindheid te onderzoeken. Deze inbreuk op dit vermeende, onaantastbare mensenrecht van vrijheid van mening ging uit van een zeker besef. Namelijk, dat menselijke gezindheid maar zelden beperkt blijft tot het domein van het zuiver verstandelijke. Daar komen, vroeg of laat, dus ook de overeenkomstige daden uit voort. Deze conclusie is inderdaad een onweerlegbare waarheid. De aanvankelijk nog veranderlijke gedachten van de mens leiden in het volwassen stadium tot een vaste manier van denken, tot stabiele gezindheid. En zij vormen zodoende de wortels van latere, zichtbare daden.
Recht op controle van gezindheid
Dat ligt beslist niet bij de mens. Uitzonderingen in speciale gevallen bevestigen de regel. De mens is slechts in beperkte mate in staat de manier van denken en de gezindheid van een ander mens te onderzoeken. Eén is daartoe echter wél bevoegd. Die bezit ook het recht, omdat Hij daar het juiste gebruik van maakt, namelijk de almachtige, de alleen wijze God en Zijn Christus, Die de mens schiep; zijn hart vormt. 1Kor.4:4,5; Psalm 33:15 Daarom hecht het woord van God zo’n grote waarde aan de juiste gezindheid!
De wereld en de gezindheid van de gelovigen
De wereld, vooral de religieuze, is over ware gelovigen zeer ontevreden. Ze verwijt hen van alles. Zo beweert men, dat gelovigen niet met beide benen in de realiteit staan. Zij zouden geen zicht hebben op het praktische leven en de eisen van de tegenwoordige tijd. Ze zouden achterlopen en zijn daarom zelf schuldig aan het feit, dat de wereld zich afzijdig van christenen opstelt. Smaakbedervers zijn het! Zo ongeveer beoordeelt de wereld gelovigen. Men baseert zich daarbij meestal niet op de daden van de gelovigen. Want een in de praktijk uitwerkend oprecht geloofsleven kán niet weersproken worden. Men neemt aanstoot aan de door de gelovigen vrijmoedig getoonde gezindheid, die voor de wereld echter vreemd is. Het valt ongelovigen op, dat ze het kenmerkende verschil tussen hun leven en dat van gelovigen allereerst moeten zoeken in de denkwijze.
De gezindheid van deze wereld
Die is in haar manier van denken en verlangen gericht op het verkrijgen van rijkdom, macht, eer en aanzien. Ook genot en voldoening van zielse2 behoeften bepalen hun gezindheid. Luister naar de Schrift, hoe die de gezindheid van de wereld beoordeelt. Paulus schrijft:
Voor hen, die bezoedeld en ongelovig zijn, is niets
rein; maar hun verstand en ook hun geweten zijn
bezoedeld. Tit.1:15
En een andere keer:
..die in de ijdelheid van hun denkzin wandelen, die
in hun inzicht verduisterd zijn en van het leven van
God vervreemd, door de onwetendheid die in hen is
door de vereelting van hun hart. Zij zijn afgestompt
en geven zich over aan losbandigheid in het
bedrijven van alle onreinheid in hebzucht. Ef.4:17-19
De uitwerking van de gezindheid
Hoe deze gezindheid uitwerkt:
want zij die naar het vlees zijn, zijn gezind op
wat van het vlees is; zij die echter naar de geest
zijn, op wat van de geest is. Want de gezindheid
van het vlees is de dood, de gezindheid van de
geest nu, is leven en vrede; omdat de gezindheid
van het vlees vijandschap is tegen God, want aan
de wet van God onderschikt zij niet, want zij kan
dat ook niet. Rom.8:5-7
Maar deze kwade gevolgen worden door de ongelovige niet gezien. Die is zich er immers niet eens van bewust, dat hij in gedachten en overleggingen helemaal niet soeverein is. Steeds beeldt hij zich iets in door zijn aardse gezindheid (en hij noemt die heel trots: praktisch logisch denken). Hij merkt niet, dat de god van deze eon, de tegenwerker, zijn gedachten verblindt, opdat hij de lichtglans van het evangelie van de heerlijkheid van Christus niet waarneemt. 2Cor.4:4 Het is dus de vorst van de duisternis, die zich inspant om af te leiden van de juiste gezindheid door misleiding met briljante redeneringen. Waarom? Om de ongelovigen in ziels en vleselijk wezen vast te houden. Boven dit alles echter, staat God. Rom.1:28
De vroegere gezindheid van de gelovigen
want jullie zijn niet in het vlees, maar in de
geest, wanneer althans de geest van God in
jullie inwoont. Rom.8:9
Dit zegt Paulus over de gelovigen. Maar dat was niet altijd en van oudsher hun standpunt. Zij weten het nog goed en herinneren zich met afgrijzen die vroegere toestand, waarover Paulus schrijft:
…onder wie ook wij allen ons eens gedroegen in
de begeerten van ons vlees, de wil van het vlees en
van de denkwijze uitvoerend, en wij waren van
nature kinderen van toorn, zoals ook de overigen. Ef.2:3
Zo toont hij ook de Kolossenzen hun vroegere toestand:
ook jullie, die eens vervreemd waren en vijanden
in denkwijze en in boze werken, verzoent Hij nu
echter wederzijds, in het lichaam van Zijn vlees,
door Zijn dood…. Kol.1:21
Hier wordt ook duidelijk tot uitdrukking gebracht, dat denken en werken nauw met elkaar verbonden zijn. Maar van zowel de verkeerde gezindheid als de boze werken die daaruit voortvloeien, worden wij nu gered en bevrijd. Om heilig, smetteloos, onbeschuldigbaar voor Zijn aangezicht gesteld te worden. Wanneer wij namelijk wèl gegrond en standvastig in het geloof volharden en ons niet laten afbrengen van de verwachting van het evangelie. Kol.1:22,23 De slechte toestand is verleden tijd, en onze gezindheid zal een nieuwe, in orde gebrachte gezindheid zijn. Zolang wij in onze oude aardse tent, het stervende lichaam, verblijven, zouden wij hier voortdurend rekening mee houden.
De gezindheid van de tegenwerker
Gezien onze veranderde gezindheid is de tegenwerker echter niet verslagen. Hij spant zich met nog meer ijver in om de gelovigen van de juiste gezindheid af te brengen. Hij smokkelt zijn dienaren als valse broeders binnen, die zich voordoen als dienaren van gerechtigheid, en werken verwoestend. 2Kor.11:13 e.v Meestal treden zij als valse leraars op, en zijn daardoor erg gevaarlijk, omdat zij weten hoe zij door schoonklinkende en vrome taal de harten van de argelozen kunnen misleiden. Rom.16:18 Paulus noemt hen: mensen, die hun denkzin bedorven hebben 2Tim.3:8 of: mensen die een verdorven denkzin hebben, 1Tim.6:5 die van de waarheid losgeraakt zijn. Zij menen, dat godsvrucht kapitaal, bron van inkomsten is. Zij werpen zich graag op als leraren van de wet, niet bevattend wat zij zeggen, noch waar zij op staan 1Tim.1:7.
Zij belijden, dat zij God kennen, maar zij loochenen
Hem met hun werken, aangezien zij verfoeilijk zijn
en ongehoorzaam, tot elk goed werk ongeschikt. Tit 1:16
Wij zien, dat de activiteiten van de satan lang niet zo ongevaarlijk zijn als veel gelovigen aannemen. Luther had gelijk, toen hij over hem zei:
“de vijand rukt vast aan, met opgestoken vaan;
hij draagt zijn rusting nog, van gruwel en bedrog” 3
De gedachten, de denkwijze en de gezindheid van de tegenwerker zijn voortdurend op vernietiging uit:
zijn gedachten zijn ons niet onbekend. 2Kor.2:11
De oeroude slang spant zich in om onze gedachten te bederven en ons van Christus af te leiden. Velen denken, dat wij hier niet bang voor hoeven te zijn en dat dit nooit zal lukken. Maar het woord van God laat zich daar anders over uit. Lees wat Paulus schrijft aan de Korintiërs, die zo rijk waren in geestesgaven:
maar ik vrees dat, zoals de slang met zijn sluwheid
Eva verleid heeft, zo misschien ook uw gedachten
bedorven worden, weg van de eenvoud die in
Christus is. 2Kor.11:3
Het is verbazend hoe snel gelovigen, die qua inzicht en standvastigheid betrouwbaar waren, zich soms door een welbespraakte, maar valse, leraren op dwaalwegen laten leiden. Daarvan kunnen we genoeg voorbeelden geven, die sterk doen denken aan wat Paulus schrijft. Gal.1:6,7; 2Kor.11:4-6; 2Tim.6:3,4
Het gevaar van de wereldse gezindheid
Ons voortdurend verblijf te midden van de kinderen van deze wereld kan makkelijk onze zintuigen gevangen nemen. Om ons zo te verleiden hun manier van denken aan te nemen. Principes -en daarmee de gezindheid– van deze wereld kunnen snel de algemeen aanvaarde norm worden. Mensen houden zich door gewenning daaraan. Wij komen ook in het gevaar, door het wennen aan hun handelwijze, om die voor correct, of ten minste onschadelijk te houden. En dat is nu precies wat de tegenwerker wil. Zijn krijgslist is om ons de gezindheid en de wijsheid van deze wereld als iets ongevaarlijks voor te stellen. Om dit vervolgens als maatgevend voor alle mensen op te leggen. Daarom komt het erop aan, dat wij ons niet blindelings laten meeslepen door de tijdgeest met zijn God-vijandige gezindheid.Kol.2:8 Het woord van God drukt het zo uit:
en stel je niet in op deze eon, maar transformeer
door de vernieuwing van jullie denkzin, opdat
jullie toetsen wat de wil van God is, het goede
en welgevallige en gerijpte. Rom.12:2
De oude en de nieuwe mensheid
Wij zijn uitgekozen en geroepen om de eerste leden van een nieuwe mensheid en een nieuwe schepping te zijn. Die vormen het doel van Gods plan van redding. Wij kunnen als zodanig onmogelijk volharden in de denkwijze en gezindheid van de oude schepping en de oude mensheid. Die zijn aan verderf onderhevig. Zij worden in het dood-zijn vastgehouden, wij zijn opgewekt door de aan ons geschonken en inwonende heilige geest, zodat wij nu voor God leven, in Christus Jezus, onze Heer. Rom.6:11
Paulus wijst erop, dat wij deze positie nu ook in praktijk brengen, als hij aanspoort:
opdat jullie afleggen wat in overeenstemming is
met het eerdere gedrag, de oude mensheid die
verdorven is in overeenstemming met de begeerten
van de verleiding, opdat jullie echter verjongd
worden in de geest van jullie denkzin en de nieuwe
mensheid aandoen, die in overeenstemming met
God geschapen wordt in gerechtigheid en
goedgunstigheid van de waarheid. Ef.4:22-24
Gezindheid en aardse behoeften
Onze van het wereldse afgekeerde gezindheid komt ook tot uitdrukking in onze houding naar dat wat nodig is voor ons aardse leven. Ook wij hebben voedsel, kleding, woning en al wat ermee samenhangt, nodig. Maar wij willen niet meer dan nodig, en zijn tevreden. 1Tim.6:8 Onze gedachten zijn niet gericht op overvloed! Maar ook als wij gebrek hebben, laten wij ons niet door de tegenwerker in een geest van bezorgdheid verstrikken. Die zou ons af kunnen brengen van de naar boven gerichte gezindheid. In zo’n situatie zet de vijand een valstrik, om ons daarin te vangen en naar zijn wil te laten handelen. Wij kunnen ook in tijden van zorg onze verzoeken aan de Heer voorleggen en Hem verheerlijken. Fil.4:6,7
Vijanden van het kruis van Christus
Het lukt de tegenwerker niet altijd ons in te stellen op een wereldse gezindheid en de grondregels van deze wereld. In dat geval creëert hij toch nog genoeg andere gevaren tot een verkeerde gezindheid. Die kunnen in ons geloofsleven en omgang met andere gelovigen optreden. Dan zijn wereldse invloeden vrijwel uitgeschakeld, maar niet de aanspraken van het vlees. Vooral die van het vrome vlees. Is het niet een uiterst te betreuren zaak, dat er gelovigen zijn, die weliswaar het bloed van Christus tot reiniging van hun zonden aanvaardden, echter bang zijn om het kruis van Christus voor zichzelf werkzaam te laten worden? De werking ervan zou zijn: trots en jaloersheid dagelijks kruisigen. Omdat zij dat niet doen, laten zij hun zielse verlangens de vrije loop! Paulus zegt van hen:
want velen, over wie ik jullie vaak sprak, nu
echter spreek ik ook wenend, wandelen als
vijanden van het kruis van Christus.
Hun voleinding is ondergang, hun god is het
onderlijf en hun heerlijkheid is in hun schande,
zij zijn aards gezind. Fil.3:18,19
Ootmoed
Paulus schrijft dikwijls over gedrag van gelovigen in de uitgeroepen gemeenten. Wat daarin van belang is, is dit:
Laat immers deze gezindheid in jullie zijn, die ook
in Christus Jezus is. Fil.2:5
Dit gaat over onze ootmoed. Op een keer riep de Heer Zijn toehoorders op van Hem te leren; Hij was zachtmoedig en ootmoedig van hart. Mat.11:29 Dat is de gezindheid, die Paulus als de gezindheid van Christus Jezus aanwijst. En die wij ook mogen bezitten en in praktijk brengen. Door deze gezindheid onderscheidde de Heer Jezus Zich van de geestelijke leiders van Zijn volk. Hij was zo anders dan de priesters, de levieten, de schriftgeleerden en Farizeeën. Zij deden heel vroom, maar in werkelijkheid waren zij uiterst hoogmoedig en mateloos eerzuchtig. Mat.23:4-7
Onder de vele aanwijzingen voor de wandel zegt Paulus tegen ons, dat wij onderling eensgezind zouden zijn en niet op hoge dingen zinnen, maar ons in het eenvoudige (het nederige) voegen.Rom.12:16 Het komt helaas dikwijls voor, dat iemand, die geroepen is tot een of andere dienst, zich daarom boven anderen verheven voelt. Dat is zinnen op hoge dingen. Wat een geweldig voorbeeld van ootmoed geeft de apostel Paulus ons! Hij, die aan de top van alle gelovigen van ons beheer stond. Hij is voor ons allen een voorbeeld. Hij zegt van zichzelf, dat hij de allergeringste van alle heiligen is. Efe.3:8 Daarin heeft hij zijn Heer voortreffelijk nagevolgd, Die Zich van de hoogste positie bij de Vader ontledigde. En Die Zichzelf verootmoedigde en daarin de Vader verheerlijkte. Fil.2:6,7 Ootmoed is een bewijs voor de geest van het zoonschap, die niet op hoge dingen gezind is, maar overdenkt hoe de Heer in alle onderschikking verheerlijkt kan worden.
Als garantie dat ook Paulus zich niet zou verheffen, gaf de Heer hem een doorn in zijn vlees. Die maakte duidelijk dat de kracht van God in zijn zwakheid volkomen wordt. 2Kor.12:7-9 Daarom ook schrijft hij aan de heiligen in Rome:
Ik zeg eenieder onder u niet hoger te denken dan hij
moet denken, maar laat hij denken in bescheidenheid,
naar de mate van geloof, zoals God die aan ieder
heeft toebedeeld. Rom.12:3
Ware ootmoed matigt zich geen ambt of gave aan, maar acht op de roeping van de Heer. Iedere dienst, door Hem gegeven, heeft dienen als doel. En niet om over anderen te heersen of zich boven hen te verheffen. Daarom heeft ook Petrus tegen Simon de tovenaar zo’n hard oordeel gesproken. Waarom? Omdat hij op hoge dingen bedacht was. Want wat wilde hij? Hij dacht de bekwaamheid om door handoplegging de heilige geest aan anderen te geven, te kunnen kopen.Ha.8:9-24 Zo’n streven, gezindheid, komt steeds uit het vlees, met zijn ongoddelijke bedoelingen.
De gezindheid van de nieuwelingen in het geloof
Het is een bekend feit in de ervaring, dat nieuwelingen in het geloof, dus die mensen, die sinds kort door Gods genade tot het zoonschap geroepen werden, al snel erg enthousiast in de gemeente actief willen zijn. In hun onmondigheid zijn zij juist bedacht op die taken, die alleen door gevorderde en gerijpte broeders gedaan kunnen worden. Zij zijn in hun gezindheid nogal zorgeloos, omdat zij de gevaren niet kennen. 1Tim.3:6 Dan is het goed, dat bedachtzame broeders hun ijver in de juiste banen leiden en tot de juiste proporties beperken. Dat is overeenkomstig Gods opdracht, dat nieuwelingen eerst beproefd moeten worden.1Tim.3:10 Er zijn genoeg belangrijke dingen die ook nieuwelingen kunnen doen. Denk eens aan voorbede; een gezegend bezig zijn, maar zo vaak veronachtzaamd.
Verkeerde gezindheid van talentvolle gelovigen
Een betreurenswaardig verkeerde gezindheid vinden wij soms ook bij gelovigen, met onmiskenbare gaven voor een belangrijke dienst. Die zouden bijvoorbeeld evangelist of herder of leraar kunnen zijn. Maar zij willen dat niet op zich nemen. Zij weigeren hardnekkig hun gaven onder leiding van de geest te benutten. Of het nu vrees voor mensen, valse bescheidenheid of gemakzucht is; ze zijn zo in feite ongehoorzaam aan hun goddelijke roeping. Ze weten helaas doorgaans niet, hoe gelukkig makend en gezegend zo’n dienst is. Met alle ermee gepaard gaande aanvechtingen door de machten van de duisternis. Ook hun eigen geloofsgroei zou daardoor enorm versterkt en bevorderd worden. Het vereist vaak veel intensieve aanmoedigingen om zich verzettende broeders zo ver te brengen, dat zij hun dienst op zich nemen en volledig vervullen. Ook Paulus moest enkele medearbeiders aanspreken de handen niet doelloos in de schoot te leggen, niet moe te worden. Maar juist alles op alles te zetten om de tevoren bereide taken te doen. Zo schrijft hij:
en zeg tegen Archippus: zie toe op de dienst die
je in de Heer aanvaardde, dat je die vervult. Kol.4:17
Wilhelm Schaffhauser. Unausforschlicher Reichtum, 6/2001
© Konkordanter Verlag, Birkenfeld
Vertaling: Rita Buurveld-Jansen