In de Bijbel zijn namen altijd belangrijk. Geregeld wordt een verhaal niet alleen verteld in de gebeurtenissen, maar ook in de namen van de personages die we tegenkomen. In Genesis vinden we regelmatig een uitleg als een naam wordt gegeven, en op bijzondere momenten, zoals bij Abraham en Jakob, krijgen de hoofdpersonages een nieuwe naam, om hun nieuwe status aan te duiden.
Als namen zo belangrijk zijn, zal het niet verbazen dat de namen die aan God worden gegeven dat nog meer zijn. Vele titels worden aan Hem toegedicht, en er is door heel de Bijbel veel te doen om de naam, de eer die ermee verbonden is en de kracht die er van uit gaat. De namen van God zijn dan ook zaken waar veel discussies over gevoerd worden onder wetenschappers, en die ook voor vertalingen ingewikkelde punten zijn. Ook voor de NBV vertaling is toentertijd een commissie opgericht die allerlei ingezonden argumenten en opties overwogen hebben – inzendingen van gewone lezers en van deskundigen. Ondanks interessante opties als “Eeuwige”, “JHWH”, “Jahwe”, bleef het Nederlands Bijbelgenootschap uiteindelijk bij het traditionele “Heer”, een “verlegenheidsoplossing”, die men noodzakelijk achtte voor een interconfessionele vertaling die de NBV beoogde te zijn.1
Bij het maken van het Hebreeuwse interlineair kwamen natuurlijk ook de namen van en woorden voor God langs, en moesten de vragen gesteld worden: Hoe spreken we de naam van God uit, Jahweh of Jehova? Welk vertaalwoord kiezen we? En wat betekent de naam, waar is het van afgeleid? En hoe zit het met de woorden voor God, Elohim, Eloah en El? Wat betekenen die woorden, waar komen ze vandaan, en hoe gaan we ze vertalen? In dit artikel duiken we diep in de Hebreeuwse taal om deze vragen te kunnen beantwoorden.
1. Jahwe(h) of Jehova
Waar bij de NBV veel om te doen, en waar in de literatuur ook het meeste over geschreven is, is de vierletterige naam van God, yod-heh-waw-heh, ook wel als JHWH neergezet. Er zijn mensen die vasthouden aan de uitspraak Jehova, terwijl vanuit wetenschappers vaker gewezen wordt op Jahwe of Jahweh. Als we daarin duiken, blijken er veel zaken mee te spelen, en blijkt dat we uit allerlei verschillende bronnen aanwijzingen kunnen halen.
Waar we hier niet meer uitgebreid op in zullen gaan, is de weergave van de naam als IEUE. Dit was de uitspraak die de Amerikaanse broeders kozen voor hun concordante vertaling, gebaseerd op hun theorie over hoe het Hebreeuws oorspronkelijk juist wél klinkers op zou hebben geschreven. Ik heb in het artikel “Het werk aan het Oude Testament” besproken hoe deze theorie, met wat we nu weten over de taal en gevonden hebben in oude inscripties, het precies omdraait vergeleken met hoe het waarschijnlijk gegaan is. Daarmee is de uitspraak van de naam als IEUE ook incorrect.2
1.1 De naam niet meer uitgesproken
Dat we niet precies weten hoe de naam wordt uitgesproken, komt door het oude Joodse gebruik de naam zo heilig te achten, dat ze hem niet willen uitspreken.3 Dit gebruik is oud, en komt uit de tijd van de Bijbel zelf. De Griekse vertaling van het Oude Testament, de Septuagint, die vanaf 300 v.Chr. gemaakt is, vertaalt al overal de naam met het Griekse woord kurios, dat “Heer” betekent. Ook in het Nieuwe Testament, als het Oude Testament geciteerd wordt, wordt vaak de Septuagint geciteerd, en is de naam altijd weergegeven met kurios, “Heer”. Het is wat dat betreft wonderlijk dat de naam in het Nieuwe Testament geen enkele keer gebruikt wordt, terwijl hij in het Oude Testament, in bijna alle boeken, 6828 keer voorkomt.
Maar het gebruik om de naam niet meer uit te spreken is zelfs al in de Hebreeuwse tekst zelf terug te vinden. Ik heb in het artikel “Het werk aan het Oude Testament” al uitgelegd hoe Kronieken een latere bewerking is van de boeken Samuel en Koningen. Vele verhalen zijn woord voor woord overgenomen in Kronieken, maar op specifieke plekken zijn aanpassingen gemaakt om de tekst te updaten. Dat zijn vaak aanpassingen naar een nieuwere spelling. Maar wat ook opvalt in die parallellen, is dat niet alleen de spelling wordt geüpdatet, je ziet ook al dat op verschillende plekken de naam JHWH wordt vervangen. Hoewel je ook in Kronieken kan laten zien dat de uitspraak van de naam daar al adonai was, wat in het Hebreeuws ook “Heer” of eigenlijk “mijn Heer” betekent, wordt het in de tekst vooral vervangen door Elohim, “God”. Zo wordt in 1Kron 14:8-17 het verhaal parallel aan 1Sam 5:17-25 verteld, en wordt 5 keer JHWH vervangen door Elohim, “God”, en heeft 2Kron 2:13–5:1 het steeds over het “huis van God”, waar de parallel 1Kon 7:13-51 het steeds heeft over het “huis van JHWH“. En in vele parallellen tussendoor wordt sporadisch de naam vervangen. Maar zoals met meer updates aan de tekst, gebeurt dit niet consequent.
1.2 De uitspraak als Jehova
De theorie dat de oorspronkelijke uitspraak van de naam Jehova is, wordt in 1381 voor het eerst opgeschreven, en pas vanaf 1500 vaker vermeld, en lijkt daarmee een recente theorie. Waar komt dit idee vandaan? De Masoreten hebben in de 11e eeuw puntjes en streepjes gezet bij de Hebreeuwse letters om de door hen bewaarde uitspraak er bij vast te leggen. Wie dan naar de Hebreeuwse tekst kijkt, vindt dat er ook bij JHWH klinkers zijn aangegeven. Meestal te weinig. Er staat dan bij de J een teken dat duidt op geen klinker (vaak uitgesproken als een korte è, weergegeven als verhoogde e) en bij de W een lange á, wat er meteen op duidt dat ook volgens de Masoreten deze naam niet uitgesproken kán worden. Maar een enkele keer geven ze wel genoeg tekens voor klinkers, en lezen we J-e-H-o-W-á-H, uitgesproken als Jehova. Zouden ze af en toe per ongeluk toch de uitspraak opgeschreven hebben, die ze ongetwijfeld wel wisten?
En als je gaat kijken naar veel van de Hebreeuwse namen, dan hebben veel namen de naam van God in zich. Als die namen beginnen met de naam van God, dan wordt die altijd weergegeven als Jeho- of Jo-. Zo betekent Jehonatan: JHWH (Jeho-) heeft gegeven (-natan). Is het niet opvallend dat in namen de Godsnaam altijd Jeho of Jo aan het begin is? Dat past toch goed bij Jehova, en niet bij iets als Jahwe.
En waar het Hebreeuws oorspronkelijk geen klinkers opschreef, doet het Grieks dit wel. Op allerlei plekken vinden we in Griekse vertalingen of teksten dat de naam in Griekse letters wordt overgezet, en we vinden daartussen ook weergaves als Jehava, Jehova, Jeova etc., wat erg lijkt op de voorgestelde uitspraak Jehova.
En ook een aantal Rabbijnen zouden vanaf 1500 het zwijgen hebben doorbroken, en hebben aangegeven dat ze altijd hebben doorgegeven hoe de naam uitgesproken moet worden, en dat zou zijn met de klinkers zoals de Masoreten die soms volledig bij de naam zetten.
1.3 Een verkeerde lezing van de tekens?
De meeste wetenschappelijke artikelen en woordenboeken doen de uitspraak van de naam als Jehova af als een foutieve lezing van het Hebreeuws, als een onterecht combineren van de Masoretische klinkers en de Hebreeuwse letters.4 Dit komt doordat de overheersende overtuiging is dat de klinkers die de Masoreten bij de naam hebben gezet, niet van de naam zijn, maar van het woord dat in de plaats daarvan uitgesproken werd, adonai. We hebben in een eerder artikel al verteld over qtib/qere kwesties. Soms vonden de Masoreten dat er een ander woord moest worden opgelezen (qere) dan er stond geschreven (qtib). In zo’n geval zetten zij de klinkers van het te lezen woord in de tekst ónder de letters van het geschreven woord, en in de kantlijn schreven zij de letters van het te lezen woord. In een aantal gevallen was het zo’n bekende en vaak voorkomende verandering van de tekst, dat de Masoreten dit niet meer elke keer in de kantlijn verbeterden, maar alleen in de tekst de klinkers van het andere woord eronder zetten. Dit wordt ook wel een qere perpetuum genoemd.
Een voorbeeld daarvan vinden we in de eerste boeken van de Bijbel, de boeken van Mozes. Daar is op wonderlijke wijze het woord voor “zij”, hi’ meestal hetzelfde gespeld als het woord voor “hij”, hu’ (spreek uit als ‘hoe’), als heh-waw-alef, terwijl het heh-yod-alef moet zijn. Een waw staat nooit voor een i-klank, dat is altijd een yod. Dat de Masoreten de goede spelling niet in de kantlijn hebben gezet, maar wel steeds een i-klank er bij aan hebben gegeven, is dan een voorbeeld van een qere perpetuum.
Dit lijkt ook het geval te zijn voor de naam. We weten dat in de tijd van de Masoreten de naam al niet meer werd uitgesproken, en dat men in plaats daarvan meestal adonailas. De klinkers daarvan zijn een korte of stille a, een o en een lange á. Dat zijn dezelfde klanken die de Masoreten onder de naam neerzetten. Met uitzondering van de eerste, maar dat is uit te leggen. Onder JHWH is de eerste klinker altijd een teken dat aangeeft dat er geen klinker staat. Onder bepaalde letters wordt dat teken dat normaal geen klinker aangeeft, veranderd in een korte klinker. Zo verandert onder een alef een teken voor geen klinker altijd in een korte of stille a of e. Dat maakt het misschien een beetje verwarrend, maar als de Masoreten in qtib/qere kwesties dus de klinkers onder de letters van een ander woord zetten, veranderde toch het teken voor geen klank als het onder zo’n letter kwam te staan, of in dit geval andersom, werd een korte of stille a een teken voor geen klank.
En als we verder kijken naar de eigenaardigheden van deze tekens en de uitspraak van de naam, vinden we veel aanwijzingen dat het inderdaad zo is, dat de klinkers die bij de naam staan niet de uitspraak van de naam zelf aangeven, maar de uitspraak van de vervanging van de naam, adonai.
1.4 De combinatie JHWH adonai
Op een aantal plekken in het Oude Testament wordt God aangesproken met zijn naam, JHWH, meteen gevolgd door de titel adonai. Dit levert voor de uitspraak een gekke situatie op. De naam zelf wordt al uitgesproken als adonai, zodat dit adonai adonai zou opleveren. Wat je dan ziet gebeuren, is dat de Masoreten aangeven dat je JHWH niet moet uitspreken als adonai, maar als Elohim; ze zetten er dan de klinkers van dat woord onder. Zo vinden we in Psalm 109:21 direct voor de titel adonai onder de yod het teken voor geen klinker en onder de waw het teken voor de i-klank, overeenkomend met de korte of stille e en de i-klank van Elohim.
Ook deze botsing is al in de Hebreeuwse tekst zelf terug te vinden, als we parallelle stukken van Kronieken met Samuel en Koningen vergelijken. In Kronieken is steeds als in de parallelle tekst adonai JHWH staat dit vervangen door een andere titel of combinatie van titels, zoals te zien in onderstaande tabel:5
Samuel-Koningen | Kronieken | ||
2Sam 7:18 | adonai JHWH | JHWH Elohim | 1Kron 17:16 |
2Sam 7:19 | adonai JHWH | Elohim | 1Kron 17:17 |
adonai JHWH | JHWH Elohim | ||
2Sam 7:20 | adonai JHWH | JHWH | 1Kron 17:19 |
2Sam 7:22 | adonai JHWH | JHWH | 1Kron 17:20 |
2Sam 7:28 | adonai JHWH | JHWH | 1Kron 17:26 |
2Sam 7:29 | adonai JHWH | JHWH | 1Kron 17:27 |
1Kon 2:26 | adonai JHWH | Geen parallel | |
1Kon 8:53 | adonai JHWH | Geen parallel |
In Samuel-Koningen vinden we overigens ook steeds weer de Masoretische tekens die JHWH de klanken van Elohim meegeeft, om te voorkomen dat men adonai adonaimoest uitspreken. Maar dat in Kronieken de combinatie adonai JHWH altijd vervangen wordt door wat anders, laat duidelijk zien dat in de tijd dat Kronieken geschreven werd, de naam JHWH al werd uitgesproken als adonai, en dat dit botste als direct bij de naam in het Hebreeuws zelf de titel adonai ook nog eens stond.
1.5 De combinatie van JHWH met voorzetsels
In het Hebreeuws worden voorzetsels direct aan het woord dat volgt geplakt. Als je het voorzetsel le-, “naartoe” of “tot”, voor adonai zet, krijg je ladonai. Omdat adonaibegint met een korte of stille a, geldt er de regel dat het voorzetsel dan de volle klinker daarvan krijgt. Onder het voorzetsel staat dan ook het teken voor een volle à. Als een woord na de eerste letter normaal het teken voor geen klinker heeft, krijgen voorzetsels juist automatisch een i-klank.
Als voorzetsels voor JHWH worden geplakt, dan krijgen ze standaard een volle à, en niet een i-klank, zoals normaal als er na de eerste letter geen klinker staat. Dat past bij de uitspraak van JHWH als adonai, niet als je het woord gewoon zou moeten lezen met de klinkers die erbij staan. Ook de voorzetsels laten dus zien dat de Masoreten niet willen dat je de tekens leest als de uitspraak van de naam, maar dat het verwijst naar de uitspraak als adonai.
1.6 Vervanging en verwarring in de Dode Zeerollen
In de dode Zeerollen is ook goed te zien dat de naam JHWH heilig geacht werd, en op verschillende manieren een bijzondere behandeling kreeg. In een commentaar op Habakkuk6 uit de 1e eeuw v.Chr. wordt in het commentaar de naam vervangen door El, de aanduiding voor God, terwijl in citaten uit het Oude Testament de naam opgeschreven werd in het oudere schrift, het paleo-Hebreeuws. In de grote Jesajarol7 is veel verwarring rond de naam te zien. Regelmatig waar de Masoretische tekst JHWH heeft, heeft deze rol adonai, en andersom. Op veel plekken is dit later weer gecorrigeerd. En op twee plekken zie je zelfs dat de schrijver eerst de yod had opgeschreven, van JHWH, en toen zich bedacht en eroverheen alsnog adonai schreef (6:1; 7:20). Deze verwarring is alleen te verklaren als de schrijver JHWH al las als adonai. Deze verwarring juist in Jesaja is overigens niet vreemd. Jesaja zelf heeft, ook in de Masoretische tekst, op veel plekken al adonai verwijzend naar God.8
7. 1QIsaa
8. Zie Koog P. Hong, 2013, pp. 474,475
1.7 Griekse overzettingen
Hoe zit het dan met de overzettingen van de naam in het Grieks, waarvan sommigen wel erg klonken als Jehova? Dat die overzettingen in het Grieks zijn doet vermoeden dat dit ver voor de tijd van de Masoreten moet zijn geweest, maar dat is niet correct. De meeste Griekse overzettingen die lijken op Jehova vinden we na de 13e eeuw, en zijn waarschijnlijk juist gebaseerd op de Masoretische tekens. Omdat het Grieks geen h- en geen v-klank kent, worden daar allerlei andere letters voor gebruikt, en ook veel verschillende klinkerpatronen komen voor.
Vasileiadis somt 141 verschillende manieren om de klinkers en medeklinkers in het Grieks over te zetten, en 26 verschillende manieren om alleen de medeklinkers over te zetten, de letters JHWH. In de 2e tot 4e eeuw vinden we uitspraken als jave, javo, javu, javas, jaova, jaeova, jeoh, waarbij de o-klank, geschreven door een omega, mogelijk bedoeld is om de waw weer te geven. De oudste gevallen van overzettingen van de naam in het Grieks zijn volgens hem pogingen alleen de letters JHWH in het Grieks over te zetten. Omdat het Grieks dus geen h- en geen v-klank kent, wordt dit vooral met klinkers gedaan. Vanaf de eerste eeuw vinden we transliteraties als i.e.o.a., i.e.u.a., i.e.u.o., i.a.o.a., i.a.o.e., i.a.u.e., i.a.o, i.a.e.o., i.a.e. etc., waar de omega of upsilon overzettingen zijn van de waw.9
Een andere interessante mogelijkheid om de uitspraak van de naam tegen te komen is in de hexapla van Origines. Hij heeft een monumentaal werk gemaakt van 6 kolommen, waarin de Hebreeuwse tekst staat, de Hebreeuwse uitspraak in Griekse letters, de Septuagint en nog 3 andere Griekse vertalingen. Als je zoekt in die tweede kolom, de uitspraak in Griekse letters, dan blijkt de naam helaas in Hebreeuwse consonanten is overgezet. Echter, in de editie van Field,10 bij Exo 6:3, is de transcriptie javete vinden.
Kunnen we hieruit veel opmaken over de uitspraak van de naam? De meeste vroege Griekse overzettingen van de uitspraak lijken met ja- te beginnen, maar we vinden ook een enkele met je-. Verder valt vooral op hoeveel verschillende vormen er te vinden zijn, en moeten we concluderen dat we weinig concreets over de uitspraak kunnen opmaken uit de Griekse overzettingen.
10. Field, Origenis Hexaplorum quas supersunt, 1–2, Oxford 1871–5
1.8 De uitspraak als Jahwe(h)
De meeste wetenschappers verwerpen om alle bovengenoemde redenen dan ook de uitspraak Jehova, en houden vast aan de reconstructie van de uitspraak als Jahweh of Jahwe. Deze reconstructie is bijvoorbeeld te maken als we de naam afleiden van het werkwoord “zijn”, zoals ook de Bijbel zelf suggereert in Exodus 3:
13 En Mozes zei tot God: “Zie, ik kom binnen bij de zonen van Israël en zeg tot hen: ‘De God van jullie vaderen heeft mij tot jullie gezonden.’ Als zij tot mij zeggen: ‘Wat is Zijn naam’, wat zal ik zeggen tot hen?” 14 En God zei tot Mozes: “Ik ben Die Ik ben”. En Hij zei: “Zo zal jij het zeggen tot de zonen van Israel: ‘ “Ik ben” heeft mij gestuurd naar jullie ‘ “.
God Zelf zegt dat Zijn naam “Ik ben” is, in het Hebreeuws ‘ehje. Als Israëlieten vervolgens over God praatten, zouden ze naar Hem hebben verwezen als “Hij is”, in het Hebreeuws jihje. Dit past goed bij het verhaal uit Exodus 3, maar we moeten nog een aantal stappen zetten om bij de vorm Jahwe te komen. De uitspraak jihje is de uitspraak van het werkwoord “zijn” volgens de Masoretische tekens. Die geven een goed beeld van de uitspraak zoals die was in de 6e eeuw voor Christus. Toen dit gesprek met Mozes plaatsvond, eeuwen eerder, was de uitspraak wezenlijk anders. Door uitgebreid alle Hebreeuwse bronnen van verschillende perioden te bestuderen, en dit naast verwante talen te leggen, heeft men allerlei klankveranderingen kunnen ontdekken. Daarmee kunnen we teruggaan naar de uitspraak van dit woord rond de tijd dat Mozes dit gesprek zou hebben gehad.
Om te beginnen, het Hebreeuwse werkwoord voor “zijn” is gewoonlijk haya, met een yod, net als de vormen in Exodus 3. Het komt echter in het Hebreeuws vaak voor dat werkwoorden met een waw en een yod gemakkelijk overgaan in elkaar. Zo klonk het werkwoord yalad, baren, oorspronkelijk walad, zoals het nu nog in het Arabisch klinkt. Als je ook naar de verwante talen kijkt, zoals het Aramees, Akkadisch, Amoritisch en Arabisch, dan hebben deze talen allemaal nog hawa als het werkwoord voor “zijn”. Ook in het Oude Testament vinden we sporadisch nog die vorm, zoals in Genesis 27:29, in de betekenis van “zijn”. Waarschijnlijk is de oorspronkelijke vorm van het werkwoord voor “zijn” dan ook geschreven met een waw.
En vanuit de vergelijkende talenwetenschap heeft men dus nog allemaal klankveranderingen kunnen vinden, waardoor we denken dat de oudere vorm van “Hij is”, *yahwiyu moet zijn geweest, met de yod weergegeven met een y, en het sterretje om aan te geven dat het een reconstructie is, niet een teruggevonden vorm. Rond 1500 v.Chr., rond de tijd dat Mozes dit gesprek gehad zou hebben over de naam, valt het instabiele einde van dit werkwoord in elkaar en verkort het, eerst tot é, later tot è, zodat de naam toen waarschijnlijk klonk als *yahwè. Als uiteindelijk de waw nog verandert in een yod, en de eerste a-klank een i-klank wordt, komen we aan bij de uitspraak in de 6e eeuw, zoals we die vinden in onze vorm in Exodus 3, jihje. De uitspraak Jahweh is dus een gereconstrueerde vroegere uitspraak van het werkwoord hawa. En eigenlijk moet je het dan ook zonder laatste h schrijven, omdat die letter niet zelf uitgesproken werd, maar de laatste è-klank draagt als leesmoeder, zodat het Jahwe wordt.11
Het is dus goed mogelijk dat in Exodus 3 de aanwijzing voor oorspronkelijke uitspraak van de naam bewaard is, dat we die moeten zoeken in het werkwoord “zijn”. Maar met deze mooie reconstructie zijn we er nog niet. Hoe zit het met de namen, en met de korte vorm van de naam, Jah?
1.9 De Godsnaam in namen
Het is bijzonder hoe de Godsnaam in verschillende namen in het Hebreeuws terugkomt. Aan het begin van namen vinden we uitsluitend Jo- of Jeho-, wat soms naast een andere o- of u- klank Je- wordt, zoals in Jeshua en Jehu. Aan het eind van een woord vinden we alleen maar -jahu of -jah. Dat de plaats in een woord de uitspraak bepaalt, moet door bepaalde klankregels bepaald worden. Ook opvallend is dat je nergens in namen de langere vorm vindt.
Er wordt in publicaties en woordenboeken pogingen gedaan ook dit door klankregels af te leiden. Dat doen ze dan bijvoorbeeld door te stellen dat als *yahwè aan het eind van een woord staat, dit wordt ingekort tot *yahu, en dat als dit vervolgens voor een woord gezet wordt, dit door andere klankveranderingen verandert in *yeho / *yo.12 Deze afleiding is alleen om verschillende redenen problematisch. Een dergelijke verkorting vindt niet plaats bij dit soort woorden, maar op specifieke werkwoordsvormen, andere dan we hier hebben. Ook veronderstelt het dat de Godsnaam eerst alleen aan het eind van namen voorkwam, en pas later ook aan het begin. De eerste namen die we vinden met een element van de Godsnaam erin, hebben dit element echter aan het begin. De eerste naam die we vinden is de moeder van Mozes, Jochebed. Zij had al een naam op Jo-, voordat Mozes geboren was. Dat brengt weer een ander chronologisch probleem met zich mee, maar daarover later meer.
Een betere verklaring voor de vorm van het element vinden we als we ervan uitgaan dat in namen niet gebruik werd gemaakt van de lange vorm van de naam, Jahwe, maar een kortere vorm, Jahu. Dit verklaart de vorm aan het eind, en klankregels verklaren hoe dit aan het begin van een woord verandert in Jeho- en Jo-. Ondersteuning voor deze verklaring kunnen we vinden in een onverwachte hoek, in Assyrische en Babylonische teksten.
1.10 Jahwe, Jah en Jahu in andere bronnen
In het Oude Testament vinden we de naam vooral in de lange vorm, Jahwe. De korte vorm, Jah, komt veel minder voor (49 tegenover 6828 keer), en vooral in poëtische teksten. Buitenbijbelse bronnen geven ons een ander beeld, en kunnen ons misschien meer vertellen over de geschiedenis van de vormen.
De naam in Oude Hebreeuwse teksten en Elephantine
Waar in het Oude Testament de lange naam overheerst en de korte vorm zeldzaam is, is dit anders in de oude Hebreeuwse inscripties en in teksten gevonden op het Egyptische eiland Elephantine (Arameese teksten). De lange naam komt eigenlijk alleen voor in standaard zinnen, zoals bij de aanhef van een brief, meestal aan een hogere geadresseerde, als een zegen of wens wordt uitgesproken dat Jahwe ze mag zegenen en gunstig gezind mag zijn. Zo is de naam te vinden in de Lachish brieven en op potscherven uit Arad. In Lachish brief 3 en 6 wordt hij ook gebruikt om bij te zweren in de vorm: ‘Zowaar JHWH leeft!’ Beide bronnen dateren van ongeveer 590 v. Chr.
De korte vorm Jah komt relatief vaker voor in de inscripties. Het komt ook voor in de brieven van Lachish, maar ook op meer alledaagse voorwerpen, op handvaten van vazen uit Samaria, van rond 8e eeuw v. Chr., en Jericho, daterend uit de 5e eeuw v.Chr. Mogelijk staat het op een altaar uit Lachish, daterend uit de 6e eeuw v.Chr. in de frase ‘reukwerk van Jah’.
De vorm Jahu komt in verschillende teksten, in tegenstelling tot de Bijbel, wel los voor. Zo is het opvallend dat in de Aramese brieven uit Elephantine, die uit de 5e eeuw v. Chr dateren, de naam niet voorkomt als Jah of Jahwe, maar met de letters yod-heh-waw of yod-heh-heh, wat wijst op een uitspraak als Jahu of Jaho. Ook komt deze vorm van de Godsnaam voor op handvaten van vazen in Israël.
In namen vinden we in brieven uit Samaria, uit ong. 8e eeuw v.Chr. alleen nog maar Jo, gespeld met yod-waw, zowel aan het begin als aan het eind van namen. In de Arad potscherven en Lachish brieven uit de 5e eeuw vinden we wel Jah en Jahu in namen. Al is het aantal namen dat we hebben te beperkt om iets zinvols te kunnen zeggen, ze geven wel een interessant beeld van de ontwikkeling en het alledaagse gebruik van de naam.
De naam in Moab, Assyrië en Ugarit
De vroegste buitenbijbelse attestatie van de lange vorm van de naam, Jahwe, is te vinden op een overwinningstekst uit Moab, de Mesha stele. Daar wordt de overwinning op een stad van Israël beschreven en God bij zijn lange naam genoemd. De stele is rond 840 v.Chr. geschreven.
In Assyrië en Babylonië vinden we verschillende Bijbelse namen getranslitereerd. Het voordeel hiervan is dat zij schreven in het spijkerschrift, waar wel de uitspraak van klinkers in bewaard wordt. Dan hebben we dus een hele oude getuige van de uitspraak van namen. Onder de Assyrische transliteraties vinden we ia-u-cha-zi (Jehoahaz), de volledige naam van Ahaz, cha-za-ki-ia-a-u (Hezekiah), en az-ri-ia-a-u (Azariah). Wat we wel moeten bedenken bij deze transliteraties is dat in het spijkerschrift ze de klinkers a, i en u kenden, geen e en o. Ook kenden ze geen h-klank, maar een ch. Het is dus niet duidelijk of de transliteraties wijzen op Jeho of Jahu, maar de vorm wordt hetzelfde gespeld aan het begin en aan het eind.
In Babylonie vinden we ia-a-chu-u-na-ta-nu (Jehonatan). Ook hier is de Hebreeuwse h omschreven met de ch. Daarnaast zijn enkele -jah namen in het Babylonisch getranslitereerd met -jam in de 5e eeuw v. Chr. Dit laatste is iets dat je ook in de Bijbel zelf kan terugvinden: Abijah (1Sam 8:2) vinden we ook als Abijam (1Kon 14:31); Ahijah (1Sam 14:3) is te vinden als Ahi’am (ontstaan vanuit Ahijam) (2Sam 23:33). Als we deze vorm met mem verder gaan nazoeken komen we uit bij het Ugaritisch, ook een verwante taal waarvan we veel hebben teruggevonden uit 14e tot 12e eeuw v.Chr. Daar vinden we dat ze goden kenden die verwant zijn aan de God van de Bijbel. Ze hadden een hoofdgod genaamd El, en die hoofdgod had een zoon, genaamd Yaw, soms geschreven als Yam. El zegt in een van de teksten: “De naam van mijn zoon is Yaw-El (of Yaw god, vergelijk het Hebreeuwse Joël), en hij riep de naam uit van Yaw”. Deze Yaw wordt beschreven als de overwinnaar van Ba’al, vergelijkbaar met hoe Ba’al de tegenstander van Jahwe was in Israël.
Dat een God Jah bekend was bij andere volken is ook te vinden in Kanaänitische plaatsnamen, voor ze het land veroveren, zoals Biziothiah (Joz 15:28). Ook Thutmoses III van Egypte, farao in de 15e eeuw v. Chr, spreekt van een plaats in Kanaän genaamd Ba-ti-y-a, “huis van Jah”. Ook zijn er niet-Israelitische Jah- namen gevonden die wijzen op een bredere bekendheid van de god Jah: Joram, zoon van Toi, van Hamath (2Sam 8:10), Azriyau zoon van Yau’di, Yau-bi’di zoon van Hamath.
Dit suggereert dat de korte vorm Jah minstens net zo oud is als de langere vorm. Dit vinden we overigens ook terug in de Bijbel zelf. De korte vorm komt voor in de oudste poëtische stukken uit de Bijbel die zeker terug gaan tot de 15e eeuw v. Chr., en is het te vinden in de zeer oude formule halelujah.
Vroege Griekse transliteraties
Met deze inzichten uit de andere Bijbelse bronnen, is het goed om nog een keer terug te gaan naar de Griekse transliteraties van de Godsnaam. Onder de vroegste Griekse transliteraties was er een het meest in gebruik: i.a.o., wat wijst op dezelfde kortere vorm die we hierboven vaker tegenkwamen, Jeho of Jahu. Tussen de Dode Zeerollen zijn ook Griekse teksten gevonden, zoals een vertaling van Leviticus,13 en daar is de naam niet vervangen door kurios, of opgeschreven Hebreeuwse letters, maar ook weergegeven in de Griekse letters i.a.o. Ook kerkvaders Iraneus en Jerome zeggen dat die overzetting de uitspraak van de naam goed weergeeft.
1.11 Geschiedenis, betekenis en vertaling
Zo zijn we diep in het Hebreeuws gedoken en hebben uitgebreid gekeken naar allerlei bronnen om iets over de uitspraak van de Godsnaam te kunnen zeggen. Wat duidelijk mag zijn, is dat de uitspraak onzeker blijft. We zijn allerlei aanwijzingen langs gegaan, maar zullen nooit zeker kunnen zeggen hoe de naam klonk als Israëlieten deze 3 millennia geleden uitspraken. Uit alle aanwijzingen lijkt het mij wel de beste conclusie dat Jehova als uitspraak een misvatting is, en de meest waarschijnlijke uitspraak Jahwe is, waarbij de naam wordt afgeleid van het werkwoord “zijn”, zoals Exodus 3 zelf ook suggereert.
Als we kijken naar de verschillende vormen waarin de naam voorkomt, dan blijft dat ingewikkeld. Pogingen om Jah van het langere Jahwe af te leiden door klankveranderingen zijn problematisch, en gaan ervan uit dat de langere vorm ouder is dan de kortere. Maar het is juist de kortere vorm die we in de alleroudste delen van het Oude Testament tegenkomen, ook in buitenbijbelse bronnen. Hoewel het goed mogelijk is dat beide vormen oud zijn, en vanaf het begin Jah als afkorting van Jahwe diende, zoals namen vaak afgekort worden, ligt dit niet voor de hand. Jahwe was een vorm die alleen bij de Israëlieten bekend was, en dan vooral in literaire teksten, niet in alledaags gebruik. De bekendheid van een God met de naam Jah of Jaw bij andere volken en in oude inscripties suggereert dan dat wellicht Jah of Jahu helemaal niet afgekort is van Jahwe, maar mogelijk is Jahwe er als langere naam later bijgekomen.
Als Jah of Jaho al eerder en breder bekend was, kan dat ook verklaren waarom de moeder van Mozes al de naam Jochebed had, voordat aan Mozes zelf de langere vorm Jahwe geïntroduceerd werd. Dat in Genesis 2 tot Exodus 3 Jahwe al gebruikt wordt als naam is geen probleem. Er zijn veel sporen van latere bewerkingen in deze boeken, en de langere naam is waarschijnlijk na Mozes’ ontmoeting in deze verzen opgeschreven als de standaard literaire vorm van de naam. Of Jah of Jahu als korte vorm ook afgeleid moet worden van het werkwoord “zijn” is mij niet duidelijk. De afleidingen zijn, zoals al gezegd, problematisch, maar we weten simpelweg te weinig.14
1.12 Betekenis van de naam
Als Jahwe inderdaad afkomstig is van het werkwoord zijn, dan kunnen we nog meer zeggen over de betekenis. Het zou dan gaan om een werkwoordsvorm die de voortgang van de handeling aanduidt. Net als het Grieks, is ook het Hebreeuws een taal waar de werkwoorden in eerste instantie beschrijven hoe de handeling bekeken wordt, niet in welke tijd. Je kan het vertalen met “Hij is”, maar ook met “Hij zal zijn”, en, hoewel het niet vaak voorkomt, kan deze vorm in sommige contexten ook in contexten in het verleden gebruikt worden, en dan zou je vertalen “Hij was”. Dit laatste is zeldzaam, maar deze drie bij elkaar doen denken aan frases uit het begin van Openbaring, waar God zich omschrijft “Die is en Die was en Die komt” (1:4,8).
Het geeft iets moois van God weer. Waar alles veranderlijk is, waar wat er op aarde is, morgen weg kan zijn, is God er. Hij was er, Hij is er, en Hij zal er zijn. Daar is alles op gebaseerd, daar is alles van afgeleid, van de God die er simpelweg is.
1.13 Vertaling
Naast dat het zeer interessant is om in al deze vraagstukken te duiken, was er ook een praktische noodzaak. In het Interlineair moet ook worden aangegeven waar vormen vandaan komen, wat ze betekenen, en hoe we ze gaan vertalen. De lange vorm van de naam wordt in het interlineair weergegeven als Jahwe, en afgeleid van het werkwoord “zijn”. De korte vorm, Jah, is nu wel gelinkt aan de langere vorm, maar dit is minder expliciet weergegeven. In de vertaling zullen ze ook worden weergegeven zoals de uitspraak waarschijnlijk was, als Jah en Jahwe.
2. El, Eloah, Elohim, of God en goden
Naast de naam van God, Jahwe, kent het Oude Testament ook nog een drietal termen die in vrijwel alle vertalingen met God worden vertaald, de woorden El, Eloah en Elohim. Over de uitspraak van deze termen is geen discussie. De Masoreten schreven bij deze vormen gewoon hun klinkers, en die komen overeen met de uitspraak van deze termen die we vinden in namen en buitenbijbelse bronnen. Bij deze termen is de vraag vooral waar ze van zijn afgeleid, en hoe ze van elkaar zijn afgeleid.
2.1 De titels in Semitische talen
In vrijwel alle Semitische talen is El het woord voor god, en als er meerdere goden zijn, van de hoogste god. Dit lezen we bijvoorbeeld terug in Ugaritische teksten uit de 14e tot 12e eeuw v.Chr., waar er meerdere goden zijn, maar de hoogste god El heet. Hij wordt in die teksten ook afgebeeld als een oude man op een troon met witte kleding en een witte baard. Het is dit beeld van El dat we ook in Daniel 7:9 tegenkomen en in onze tijd nog altijd ons beeld van God bepaalt. Een andere manier om El af te beelden was als stier. Dit is waarschijnlijk waarom in het Noordelijke rijk men op een gegeven moment offerplaatsen met stieren ging oprichten. Hun afwijking daarbij was niet dat ze een andere god vereerden, maar een beeld van God maakten.
In de Ugaritische teksten wordt El geschreven (net als in het Hebreeuws zonder klinkers) als il, en heeft het een meervoud ilm, en vinden we sporadisch nog een langere vorm met een h, ilhm. Verder komen we de vormen nog tegen in het Arabisch, Aramees, Akkadisch, Amoritisch, Fenisisch. In het Oude Akkadisch en Babylonisch vinden we alleen de korte vormen, il en el. In het Ugaritisch vinden we dus voor het eerst de hele groep van de titels, met de langere vormen. In het Aramees vinden we de kortere vorm alleen in het Oude Aramees, maar is juist de langere vorm met h de gewone vorm. In het Arabisch komt de korte vorm vooral in namen voor, maar ook het moderne Allah komt van deze stam af.
In het Hebreeuws in het Oude Testament is de voornaamste vorm de meervoud van de langere vorm, Elohim. Deze vorm is onbekend in andere Semitische talen, maar komt in het Oude Testament 2603 keer voor. De korte vorm El komt 236 keer voor, met name in de Psalmen. Deze korte vorm komt, als je hem nagaat, vooral voor in titels, in het toeschrijven van eigenschappen aan God, maar altijd in poëtische stukken of citaten. Het meervoud van deze korte vorm is Elim, en die vinden we een enkele keer, in Psalm 29:1; 89:7 en Dan 11:36. Alle andere keren wordt om meerdere goden aangegeven gebruik gemaakt van het meervoud van de langere vorm, Elohim. Het enkelvoud van de langere vorm, Eloah, komt maar 58 keer voor, waarvan 41 keer in Job. Deze voorkomens zijn over het algemeen laat, en vooral in poëtische gedeelten. Het is goed mogelijk dat dit enkelvoud later onder invloed van het Aramees weer de Hebreeuwse teksten binnen is gekomen.
2.2 Afleiding van de verschillende vormen
De etymologische afleiding van deze woorden is onzeker, en is het voornaamste discussiepunt in de artikelen die over de titels verschijnen. Verschillende artikelen en grammatica’s doen op basis van onderzoek naar verwante talen en woorden de volgende voorstellen:
- Een wortel alef-waw-lamed, die “sterk” en “vooraanstaand” betekent. Deze wortel vinden we bijvoorbeeld terug in Gen 31:29, waar het woord ‘él, hetzelfde gespeld als El, staat, maar in de betekenis “kracht”. Ook woorden als ‘élon, dat “grote boom” of “eik” betekent, en ‘ajil, “ram” komen van deze stam. Hier zou het woord voor God vanaf geleid kunnen zijn, als de Krachtige, of degene Die vooropgaat, de Hoogste, de Eerste. Dit past ook bij El als de naam voor de hoogste God in diverse talen. Dat ook “eik” of “grote/machtige boom” tot deze stam behoort, doet onwillekeurig denken aan het aanbidden van oude grote bomen als god, iets waar vele culturen mee bekend zijn.
- Anderen, in een poging de langere vormen met heh beter te kunnen verklaren, proberen beide woorden af te leiden van een wortel alef-lamed-heh, met dezelfde betekenis als de wortel uit optie 1.
- Ook wordt geopperd om een wortel alef-lamed-heh te veronderstellen met als betekenis “uitstrekken”, waar ook het voorzetsel ‘èl, “naartoe”, onder zouden vallen. Dan zou God Degene zijn “naar wie men streeft en zich uitstrekt”.15
- Murtonen werpt als bezwaar tegen dat het onwaarschijnlijk is dat een titel voor God wordt afgeleid van een abstract begrip als “sterk” of “vooropstaand”, omdat God een veel centraler concept in een beschaving is, en merkt op dat het ook zou kunnen dat andersom, vanuit het woord voor God, El, verschillende wortels zijn ontstaan, met betekenissen als “sterk” en “vooropstaand”, als eigenschappen van God.16
Voor de afleiding van El lijkt een afleiding van een wortel verwant aan “kracht” of “vooraanstaand” goed mogelijk. Het komt overeen met woord ‘él voor kracht, en de connectie is logisch. Dat daar, zoals optie 3 voorstelt, ook het voorzetsel ‘èl bijgenomen moet worden, lijkt me minder voor de hand liggen. Daarvoor wordt een veel abstractere betekenis voorgesteld, “uitstrekken”, met God als Degene “naar wie men streeft en zich uitstrekt”. Daar zit veel meer theologische invulling in dan waarschijnlijk lijkt voor een dergelijk centraal woord. Het voorzetsel ‘èl had oorspronkelijk een vorm die eindigde op -ay, wat nu in enkele poëtische teksten nog te zien is aan de extra yod. Of deze vorm verwant is aan een wortel met als derde letter de heh, zoals wel eens voorkomt, daar is niets over te vinden.
Hoe is de langere vorm Eloah dan gevormd? Sommigen leiden El af van de wortel genoemd onder optie 1, en zien Eloah als een losstaand woord afgeleid van de wortel bij optie 2, maar dan in een andere betekenis als “heen en weer lopen (uit angst)” zodat Eloah vanuit het idee van angst en ontzag gevormd is. Hierbij wordt verwezen naar Gen 31:42, waar Elohim ook Ontzag als titel krijgt. Dat Elohim deze titel krijgt, betekent nog niet dat dit ook de betekenis van het woord Elohim zelf is, en deze wortel is met deze betekenis verder onbekend in het Hebreeuws. Gezien het feit dat de woorden in veel talen synoniem zijn, en in betekenis geen duidelijk onderscheid te ontdekken is, lijkt het waarschijnlijker dat Eloah en El bij elkaar horen en van dezelfde wortel afkomen.
Sommigen opperen dat El een afkorting zou zijn van de langere vormen Eloah, maar dit lijkt niet ondersteund te worden in de voorkomens in alle talen die we kort bekeken hebben. El lijkt veel breder en vroeger in gebruik te zijn geweest. Dan is Eloah beter te verklaren als een verlenging van het meer oorspronkelijke El.17 En als Eloah een verlenging van El is, dan is het niet nodig om een speciale wortel met een heh voor te stellen, en zijn de meeste verwante vormen beter te verklaren met de in optie 1 voorgestelde wortel alef-waw-lamed.
16. A. Murtonen, “A Philologival and Literary Treatise on the Old Testament Divine Names אל, אלוה, אלהים, and יהוה”, in Studia Orientalia 18.1, 1952
17. Er wordt wel voorgesteld dat de extra heh afkomstig is van het meervoud Elohim. Er zijn meer meervouden in het Hebreeuws waarbij een extra hehingevoegd wordt. Dat zou veronderstellen dat Eloah weer is afgeleid van het meervoud Elohim. Dat is weer onwaarschijnlijk, omdat het langere meervoud alleen in het Hebreeuws voorkomt, terwijl al vroeg in meerdere andere talen Eloah bekend is. Een laatste geopperde mogelijkheid zou kunnen zijn dat de extra heh erop wijst dat het een aanspreekvorm is. Het komt vaker voor dat de aanspreekvorm van een naam van God uiteindelijk gebruikt wordt als de normale naam voor een God. Op eenzelfde manier is Jupiter afgeleid van Deus in het Latijn. Zie Murtonen (1952) pp. 39-41 voor een bespreking van de mogelijkheden.
2.3 Betekenis en vertaling
Met de gekozen stam kan de woordfamilie opgesteld worden. Alleen, zoals in optie 4 besproken wordt, is wel de vraag of we El, Eloah en Elohim van deze stam moeten afleiden, of deze stam van El, Eloah en Elohim. De volgorde is niet meer te achterhalen, maar voor nu ga ik voor de stam zoals die in optie 1 voorgesteld is. Daarmee zou de titel El “vooraanstaande”, d.w.z. “eerste/hoogste” betekenen, en “sterkte/kracht”. In het interlineair is nu “vooraanstaande” als stam te vinden.
Voor de vertaling moet nog overwogen worden of we onderscheid willen maken tussen El, Eloah en Elohim. Dat kan eigenlijk alleen door ze te laten staan als zodanig, als El, Eloah en Elohim. Het lijkt er op dat Eloah een alternatieve vorm van El is, en nergens wordt er onderscheid in betekenis gemaakt. Ik heb er voor het interlineair dus voor gekozen alle vormen als trefwoord “God” mee te geven, en ze niet als aparte woorden te behandelen.
Elohim is dan nog bijzonder, in dat het een meervoud is, dat soms voor meerdere goden, maar vaker voor de ene God gebruikt wordt. In dat laatste geval staan er bij de meervoudsvorm ook werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden in het enkelvoud. Dan is het meervoud niet meer een numeriek meervoud, alleen nog een grammaticaal meervoud. Wetenschappers noemen het dan een “majesteitsmeervoud”.18 In het interlineair staat daarom overal bij Elohim als trefwoord “God/goden”, en in de vertaling zal per context gekozen worden.
3. El en Jahwe
Zo zijn we in dit artikel diep gedoken in de naam, Jahwe, en de titel van God, El. In het grootste deel van de Bijbel zijn het ook synonieme begrippen, die afwisselend voor de God van Israël gebruikt worden. Maar, hoewel ik het hier slechts even zal noemen, er zijn aanwijzingen dat dit een later fenomeen is.
Het is al meer mensen opgevallen dat Gen 1:1–2:3 uitsluitend Elohim gebruikt als aanduiding, de rest van hoofdstuk 2 Jahwe Elohim, 3:1-8 weer Elohim en daarna weer Jahwe Elohim. Dit en andere verschillen heeft sommige wetenschappers ertoe geleid te suggereren dat er verschillende schrijvers aan het werk zijn geweest, sommigen die aanhangers van Elohim waren, anderen die Jahwe aanhingen en samenvoegden met Elohim.
Als je naar de oudste stukken tekst uit het Oude Testament kijkt, en dit vergelijkt met beschrijvingen van El en Jahwe in andere landen, dan worden er nog verschillende eigenschappen aan beiden toegeschreven. El als de hoogste God, Jahwe als een stormgod (Psalm 29) en strijdgod (bijv. Jes 27:1). Dit zou in latere tijden zijn samengevoegd, en in de meeste teksten zijn Elohim en Jahwe ook synoniemen. Maar op enkele plekken vinden we nog sporen van El als hoogste God, die verschillende zonen had die lagere goden waren, en Die een raad had waar Hij met de andere goden samenkwam. In Psalm 82 lezen we hier nog over, en op een aantal plekken lezen we over “zonen van God” of “sterren van El” als hemelse wezens, lagere goden (Jes 14:10-14; Job 38:7).19
Ook in het veel latere Daniël 7 vinden we weer een heel klassiek beeld van El, als oude man op een troon, met wit haar en witte kleding, die het koningschap overhandigt aan de mensenzoon, zoals volgens Ugaritische teksten El het koningschap overdraagt aan of verdeelt onder lagere goden. Dat de mensenzoon in deze tekst later zou worden geïdentificeerd met Jezus, en dat Hij als titels “zoon van God” en Heer, kurios, draagt, de overzetting van Jahwe in het Grieks, klinkt dan ook weer bijna als de Ugaritische traditie, waarin Jaw de zoon van El is.
Maar hoewel dit soort oude aanwijzingen en lijntjes interessant zijn, het is ook duidelijk dat de rest van het Oude en Nieuwe Testament, wellicht doordat God zich beter bekend had gemaakt, ons wil laten zien dat er één God is, die zowel met Jahwe als met Elohim aangesproken wordt. De God van de voorvaderen, van Israël, uiteindelijk de God en Vader van Jezus en onze God en Vader. En in deze studie hebben we hopelijk Zijn naam en titels dichterbij gebracht, en hebben we grondig onderzocht wat ze betekenen en hoe we in de vertaling en het interlineair ze het meeste recht kunnen doen.