Raymond R. Hausoul zette in een tweede reactie ons gesprek voort over de hel, in een reactie op mijn vorige artikel waarin ik verder uiteenzette waarom ik geloof dat eens alle mensen gered worden, en ongelovigen niet eindeloos verloren gaan. Daar hij aangaf zelf niet meer te reageren op CIP, en een derde artikel van mij daarom ook niet op CIP komt te staan, reageer ik hier. Bijkomend voordeel is dat ik mij nu niet hoef te houden aan een limiet van 1000 woorden, en daarom de ruimte heb mijn argumenten goed te onderbouwen.
Eeuwigheid en eeuwig
Een sleutelargument waarom ongelovigen niet eindeloos verloren gaan is de betekenis van αιων, meestal vertaald met ‘eeuwigheid’, en het bijbehorende adjectief aiōnionαιωνιον, meestal vertaald met ‘eeuwig’, hierna ook wel respectievelijk als aion(en) en aionisch weergegeven. Ik had verwezen naar een onderzoek van H.M.Keizers, waarin zij in oud Griekse bronnen dit woord nagaat, en concludeert dat in haar bronnen aion niet de betekenis ‘eeuwig’ als in ‘eindeloos’ heeft. Raymond R. Hausoul merkt hierna op dat omdat het onderzoek maar een deel van de Griekse teksten omvat, en bijvoorbeeld het NT zelf ook niet, zodat we niet een ‘standaard-betekenis’ hieruit kunnen halen die voor alle Griekse teksten geldt. Dat is zeker waar. In latere perioden en in andere teksten kan een woord een nieuwe betekenis krijgen en in nieuwe contexten gebruikt worden, en de betekenis kan in de loop van eeuwen verschuiven. Maar, wat het onderzoek laat zien is dat in de oudste Griekse teksten het woord de betekenis ‘eeuwig’ niet had, en deze betekenis ook niet te vinden zijn tot aan de literatuur vlak voor het NT, zoals de Septuagint en Philo. Dit is een feit dat in de discussie zelden tot nooit wordt meegenomen, omdat door de lange traditie rondom het wordt automatisch ervan wordt uitgegaan dat het ‘eeuwig’ moet betekenen.
Maar, zoals hierboven opgemerkt, en zoals ik vanaf mijn eerste artikel al betoog, hoe frappant het feit ook is dat aion in eerdere Griekse teksten de betekenis ‘eeuwig’ niet kende, dit moet ook uit het gebruik in de Bijbel zelf blijken. Het woord kan immers in het NT in nieuwe contexten gebruikt worden en alsnog die betekenis aannemen. Zo zijn we weer terug bij de vraag waar het eigenlijk om gaat: wat betekent aion in het NT?
Ook in het NT vinden we het woord gebruikt als een lange onbepaalde tijd, maar wel een tijdperk met een begin en einde. Zo vinden we in de Griekse Schrift teksten die duidelijk spreken over ‘voor aionische tijden’ (2Tim 1:9), ‘tijdens aionische tijden verzwegen, maar nu’ (Rom 16:25), ‘voor de aionen‘ (1Kor 2:7) en de ‘afsluiting van de aionen‘ (Heb 9:26). In zijn eerste reactie erkende Raymond R. Hausoul ook dat aion niet altijd ‘eeuwig(heid)’ betekende, maar soms wel, en dit moet uit de context worden opgemaakt.
Enkele voorbeelden zijn daarna besproken. Zo lezen we in de Bijbel over ‘eeuwig leven’ en de ‘eeuwige God’ (Rom 16:26), en beiden kunnen niet eindig zijn toch? In mijn reactie poogde ik toen de fout in de redenatie aan te tonen, dat als je een tijdswoord ergens aan koppelt, dat dan gelijk beperkt zou zijn tot die tijd. Als voorbeeld schreef ik:
Hiermee wilde ik slechts bovenstaande aantonen, als je een tijdswoord ergens aan koppelt, beperk je dat niet tot die tijdsperiode. Raymond R. Hausoul dacht in zijn reactie blijkbaar dat ik ‘het lied van de maand’ zag als grammaticaal hetzelfde als ‘eeuwige God’ of ‘eeuwig leven’, en benadrukte dat ‘het lied van de maand’ een genitief was, en eeuwige God een accusatief met adjectief is. Los van het feit dat met een genitief heel goed dezelfde betekenis uitgedrukt kan worden als met een adjectief (voor de kenners, zie bijvoorbeeld de zogenaamde ‘Attributive Genitive’), miste hij dus juist het punt dat ik wilde maken.
We lezen bijvoorbeeld in Rom 16:25 en 2Tim 1:9 over ‘aionische tijden’. Wat betekent dit nu? Als een aion een tijdperk aangeeft, of dit nu zo lang als een mensenleven is, zo lang als een wereldtijdperk, of toch eeuwig, in alle gevallen zegt ‘aionisch‘ iets over de duur van de ’tijden’. Het gaat over ’tijden’ voor de duur van of gedurende de aion(en) (wat je overigens evengoed met ‘de tijden van de aion(en)’ zou kunnen zeggen, maar dat terzijde). Eenzelfde omschrijving met ‘gedurende/voor de duur van’ legt eveneens de betekenis uit van ‘aionisch leven’, een ‘aionische straf’ en andere voorkomens van aionisch.
Maar als we bijvoorbeeld ergens zouden lezen ‘Gods barmhartigheid gedurende/voor de duur van mijn leven’, dan zou niemand problemen met die uitdrukking hebben en niemand zou beweren dat omdat mijn leven eindig is, Gods barmhartigheid eindig moet zijn. In ‘Gods barmhartigheid gedurende/voor de duur van mijn leven’ wordt ‘Gods barmhartigheid’ niet beperkt tot de tijd van ‘mijn leven’, maar hebben we het specifiek over ‘Gods barmhartigheid’ gedurende ‘mijn leven’. Op precies dezelfde manier betekent ‘aionisch leven’ dus ‘leven voor de duur van/gedurende de aion(en)’, maar beperkt het leven dus niet tot de duur van de aion(en), maar gaat specifiek over het leven gedurende de aion(en). Over leven daarvoor of daarna, als een aion eindig zou zijn, doet de uitdrukking geen uitspraak. De fout in de redenering waar ik op wilde wijzen is dan ook dat men wel veronderstelt dat als we spreken over ‘aionisch leven’, en aionen tijdelijk zouden zijn, dit betekent dat het leven buiten die aionen automatisch niet bestaat. Dat klopt niet. Zoals ik boven al zei, als je een tijdswoord ergens aan koppelt, beperk je dat niet automatisch tot die tijdsperiode.
Raymond R. Hausoul miste dus het punt wat ik wilde maken, en gaf een hele verhandeling over hoe mijn uitleg van ‘eeuwige God’ als ‘de God van de tijdperken’ een foutieve vertaling was, dat ik er meervoud van maakte en het niet als adjectief zou vertalen. Allereerst was het absoluut geen vertaalvoorstel maar een parafrase, een uitleg, en daarnaast geeft een adjectief geen informatie over enkelvoud of meervoud, of ‘aionische God’ nu eerder als ‘God gedurende de aion‘ of juist ‘de aionen‘ moet voorstellen, dus het is mij een raadsel waarom hij daar over valt. Het is volgens hem nog moeilijker uit te leggen als het om het enkelvoud gaat. Maar omdat, zoals ik boven heb uitgelegd, ‘aionisch‘ God niet beperkt tot de duur van een aion, maar specifiek spreekt over God gedurende de aion, heb ik geen enkele moeite ermee, ook niet met het enkelvoud, en is het in tegenstelling tot wat hij schreef ook taalkundig volkomen houdbaar.
Verder stelde hij dat wie beweert dat het ‘eeuwige leven’ (en de ‘eeuwige God’) langer duurt dan het tijdperk waar aion voor staat, terwijl dit niet geldt voor ‘eeuwige straf’, moet uitleggen waarom. De vraag is terecht, maar makkelijk te beantwoorden. Als aionisch niet het woord waar het bij staat automatisch beperkt tot de duur van een aion, maar specifiek spreekt over dat gedurende/voor de duur van de aion(en), dan moet uit de context blijken of dat waar aionisch bij staat ook samenvalt in duur met de aion(en), of dat het ervoor en/of erna ook nog bestaat. Van God weten we dat Hij de aionen of tijdperken gemaakt heeft (Heb 1:2), en we lezen in bijvoorbeeld 1Kor 15:28 dat Hij er na het einde ook nog is, dus uit de context kunnen we opmaken wat we natuurlijk al wel wisten: God is niet beperkt tot de duur van de aionen, de tijdperken. In 1Kor 15 lezen we in de verzen 20-27 ook dat bij dat einde de dood is overwonnen, zodat allen zullen leven. Daarmee blijkt er ook geen einde te komen aan het eeuwige leven. En wat lezen we over de ongelovigen? Als er nu teksten zijn die juist erop wijzen dat God allen zal redden, rechtvaardigen en verzoenen en allen Hem zullen belijden, en als we lezen dat aan het einde de laatste vijand die overwonnen wordt de dood is, waar de tweede dood dan ook zonder meer onder valt, is dat dan niet de context die aangeeft dat de ‘eeuwige straf’ juist wel beperkt is tot de duur van de aion(en), de tijdperken, maar aan het einde opgeheven zal worden? Zo is het dus, zoals zo vaak, opnieuw de context die moet vertellen hoe het precies zit, in dit geval of iets dat aionisch genoemd wordt ook beperkt is tot de aion(en) of juist ervoor of erna er nog zal zijn. Over de teksten met allen zal ik hieronder trouwens nog verder ingaan.
Een andere uitdaging voor mijn uitleg zou de uitdrukking ‘eeuwen der eeuwen’ zijn in teksten van het oordeel. Raymond R. Hausoul zegt hierover:
De ruimte ontbrak mij om hierop in te gaan in mijn tweede reactie, omdat ik al weer boven de 1000 woorden zat, maar laat ik er dan nu over uitweiden waarom dit helemaal geen uitdaging is. De uitdrukking ‘(tot in) de aion(en) van de aionen‘ is een Hebreeuws stijlfiguur, zoals we die ook tegenkomen in ‘Koning der koningen’. Die uitdrukking betekent dat Jezus als Koning de belangrijkste of meest vooraanstaande koning is, boven alle andere koningen. Evengoed spreekt ‘de aion(en) van de aionen‘ over de hoogste/belangrijkste tijdperken van alle tijdperken, maar gaat dus over de kwaliteit, niet de duur van de tijdperken. Het uitleggen als ‘van tijdperken tot tijdperken’, of, zoals we in veel vertalingen vinden, tot in alle tijdperken, is dus interpretatie, maar niet de betekenis van het Grieks zelf.
Als aion een tijdperk is, dan zien we dat de uitdrukking ‘(tot in) de aion(en) van de aionen‘ vooral voorkomt als het gaat over Gods beloften voor de toekomst en het oordeel in de toekomst. Maar omdat het dus gaat over de toekomstige tijdperken waarin al Gods grote beloften vervuld gaan worden, waarin het koninkrijk voor Israel aanbreekt en waarin de nieuwe hemel en nieuwe aarde komen, is het met recht dat deze tijdperken de belangrijkste of hoogste genoemd worden. Zeker gezien de Bijbel spreekt over de ‘afsluiting van de tijdperken’ (Heb 9:26) heb ik geen enkele moeite met deze uitdrukking, en maakt het de straf niet toch eindeloos.
Allen gered, gerechtvaardigd en verzoend
Dat ‘eeuwig’ niet eindeloos is, is een essentieel argument, maar de ongelovigen blijven verloren als we niet ergens lezen over hun redding, rechtvaardiging en verzoening. En er zijn inderdaad teksten die spreken over de redding van allen (1Tim 4:10), de rechtvaardiging van allen (Rom 5:18) en de verzoening van allen (Kol 1:20).
Het antwoord van Raymond R. Hausoul was dat je deze teksten in hun context moest zien. Zo spreekt Romeinen 1-4 niet over onvoorwaardelijke redding, zodat hij het ‘allen’ interpreteert als ‘allen zonder onderscheid’. Eenzelfde redenatie past hij toe op Kol 1:20, door erop te wijzen dat je in vers 23 opnieuw de voorwaarde van geloof vindt. Omdat ik die verzen niet zou meenemen beschuldigt hij mij van ‘knip-en-plak-werk’, van ‘uitlegkunde’ en van ‘de context negeren’. Dat zijn nogal ferme beschuldigingen, maar vooral ook niet terecht. Ik heb juist vanuit de context van deze verzen geredeneerd dat in beide schriftplaatsen ‘allen’ gewoon echt ‘allen’ moet betekenen, maar blijkbaar ziet hij mijn context ondergeschikt aan zijn context.
In Romeinen 5 staat het vers 18 in een directe vergelijking die al in vers 12 begint. Zoals door de ene daad van Adam de onderworpen werden aan zonde en dood, gelovig of ongelovig, zo zullen diezelfde allen door een daad van Christus gerechtvaardigd worden. Deze vergelijking liegt er niet om. Het eerste allen, waarin de gehele mensheid werd ingesloten in de zonde en dood, is overduidelijk universeel en omvat gelovigen en ongelovigen. Er wordt geen enkele voorwaarde genoemd om te behoren tot groep die de gevolgen van de daad van Adam ondervinden. Het wordt gesteld als een simpel feit. En, zo zegt de vergelijking, op precies dezelfde manier, voor precies dezelfde groep, is het een simpel feit dat allen gerechtvaardigd worden. Deze vergelijking negeren, het vers uitleggen als een aanbod in plaats van een feit, en allen afzwakken tot ‘allen zonder onderscheid’ of zoals anderen zeggen ‘alle soorten mensen’ zou ik juist ‘uitlegkunde’ noemen, ‘de context negeren’ etc.
De voorwaarde van geloof om gerechtvaardigd te worden heb ik in mijn vorige artikelen niet ontkend. Het is zo dat God Zijn rechtvaardigheid toerekent door geloof, dat lezen we inderdaad keer op keer in Rom 1-4. Even duidelijk is wie niet gelooft, wie niet geroepen is, nu ook nog niet rechtvaardig. Het Grieks van Rom 5:18 zegt ook nog niet dat dit nu al zo is, maar geeft het doel aan waar het toe zal leiden. Zoals de NBV terecht vertaald:
… zo zal de rechtvaardigheid van één enkel mens dat allen worden vrijgesproken en daardoor zullen leven. | NBV |
Het is nog toekomstig. Nu is het nog niet waar. Er zijn nog ongelovigen die Hem niet erkennen en belijden, en zij zullen daardoor geoordeeld worden. Ik geloof dan ook niet, zoals Raymond R. Hausoul lijkt te suggereren, dat er niemand in het oordeel zal komen. Dat gebeurt wel degelijk. Het geloof is daarom nu wel degelijk van belang, het maakt wel degelijk een onderscheid in twee groepen, en dat verklaart ook de nadruk die je vindt in het NT op het nu geloven van de boodschap.
En Kol 1 dan? Daarin lezen we dat God allen, of ‘het al’ met Zich verzoent, waar ook de naam ‘Alverzoening‘ vandaan komt. Als we het stuk ervoor vanaf vers 15 lezen, dan komen we precies hetzelfde ‘allen’ tegen, en ook precies dezelfde uitleg wat dat ‘allen’ betekent, ‘alles in de hemel en alles op aarde’. We lezen er:
in Hem is alles geschapen, alles in de hemel en alles op de aarde, het zichtbare en het onzichtbare.. | NBV |
Volgens mij is het onmiskenbaar dat Paulus hier extra uitweidt over ‘alles’, om nog maar even te benadrukken dat het echt álles omvat, het zichtbare en het onzichtbare. Volgens mij vallen hier alle mensen ook onder, universeel, of ze nu gelovig of ongelovig zijn. Ook ongelovigen zijn door Hem geschapen, dat zal niemand ontkennen. Maar als we vervolgens in vers 20 precies dezelfde ‘allen’ vinden, en precies hetzelfde ‘allen in de hemel en allen op aarde’, dan doen we toch recht aan de context om ‘allen’ daar even universeel op te vatten? En nee, daarmee ontken ik niet geloof ook hier een essentiële rol speelt, zoals we in vers 23 lezen. Je kan nu moeilijk verzoend zijn met God als je Hem niet erkent en belijdt. De ongelovigen zijn automatisch nog vijandig tegenover God. Dit was ook de situatie van de Kolossenzen, zoals vers 21 duidelijk omschrijft. Het is dus ook zeker zo dat op dit moment nog niet allen verzoend zijn. Maar daarmee kan je niet gelijk ontkennen dat het ooit een feit wordt dat, zoals Kol 1:20 zegt, God allen met zich verzoent. Dat is iets dat pas in de toekomst voltooid kan zijn, pas als ook de laatste vijand, de dood, overwonnen is.
Maar hoe zit het dan met de ongelovigen, worden zij na dit leven dan toch nog gelovig en zo toch nog gered, verzoend en gerechtvaardigd? Daarover uitte Raymond R. Hausoul bezwaren:
Dit bezwaar is terecht. Geloof lijkt in onze vertalingen toch vaak een voorwaarde voor redding, rechtvaardiging en verzoening, en nergens in de Bijbel lezen we over geloof na de dood. Sterker nog, ik beweer dat het voor een ongelovige onmogelijk is te geloven als hij eenmaal voor Gods troon staat om geoordeeld te worden. Graag leg ik in een volgend artikel uit waarom dit toch niet betekent dat iedereen dus toch eindeloos verloren gaat, hoe het zit met de voorwaarde van geloof en waarom Fil 2 licht werpt op wat er eenmaal gaat gebeuren.
Lees hier deel 2 van de reactie:
Geloof na de dood? In reactie op Raymond R. Hausoul – deel 2
Lees hier meer over het onderwerp:
Hoelang is eeuwig?
Is er een hel?