Zoals ik in mijn vorige artikel schreef, is het bezwaar van Raymond R. Hausoul terecht, dat als geloof een voorwaarde is voor redding, rechtvaardiging en verzoening, en ik beweer dat uiteindelijk iedereen gered wordt, dit zou betekenen dat ongelovigen na hun dood tot geloof komen, en daar spreekt de Bijbel niet over. Sterker nog, ik beweer dat het voor een ongelovige onmogelijk is te geloven als hij eenmaal voor Gods troon staat om geoordeeld te worden. Laten we hier eens dieper op in gaan.
Geloof als voorwaarde?
In Hebr 11:1 lezen we wat geloof inhoudt (de HSV is hier iets preciezer):
Het geloof nu is een vaste grond van de dingen die men hoopt, en een bewijs van de zaken die men niet ziet. | HSV |
Het gaat dus om het aannemen van dat wat we verwachten en wat we niet zien. Dat verwachten en zien elkaar uitsluiten vinden we in Romeinen 8:24:
In deze hoop zijn we gered. Als we echter nu al zouden zien waarop we hopen, zou het geen hoop meer zijn. Wie hoopt er nog op wat hij al kan zien? | NBV |
Zodra we dus zien wat we tot dan toe geloofden, verdwijnt alles wat geloven inhoudt: de verwachting maakt plaats voor het verwachtte, het bewijs voor wat men niet ziet is overbodig nu we het zien. Het is dus onmogelijk voor een ongelovige die voor God staat om te geloven! Het is dan geen geloven meer, maar een zekerheid, doordat het gezien wordt. Als de ongelovige volgens de alverzoening dus gered wordt na het oordeel en nadat hij voor God heeft gestaan, kan dit niet door geloof zijn.
Als het onmogelijk is voor een ongelovige die voor God staat om te geloven omdat hij al ziet, dan is de vraag die hier gesteld wordt wel zinvol: hoe wordt iemand gered, en kan redding ook zonder geloof, als men het dus al ziet?
Laten we eerst kijken wat we vinden in de Bijbel over redding. Een belangrijke tekst staat in Efeze 2 (HSV is weer iets preciezer)
8 Want uit genade bent u zalig geworden, door het geloof, en dat niet uit u, het is de gave van God; 9 niet uit werken, opdat niemand zou roemen. | HSV |
Hoe zijn we gered? In genade, door geloof. Afgaande op het Grieks (In/uit – datief en door – dia+2δια ), is genade de basis waarop we gered worden en geloof een middel. Dezelfde constructie, in/uit genade, staat al in vers 5: ‘in genade zijn jullie geredden’. Bij rechtvaardiging, vaak gekoppeld in de Bijbel aan redding, vinden we dezelfde combinatie van genade en geloof (zie bijv. Rom 3:22,24; 4:5,16).
Maar, we moeten hier nog scherp zijn. Een aantal keer wordt gesproken over gered of gerechtvaardigd ‘door geloof‘, maar dan staat er niet bij door wiens geloof. Een aantal teksten specificeren dit wel.
…namelijk gerechtigheid van God door het geloof in Jezus Christus, tot allen en over allen die geloven, want er is geen onderscheid. | HSV |
Maar de Schrift heeft alles onder de zonde opgesloten, opdat de belofte aan de gelovigen gegeven zou worden door het geloof in Jezus Christus. | HSV |
Beide teksten spreken van ‘geloof in Jezus Christus’, maar de genitief hier is veel zuiverder vertaald als ‘geloof van Jezus Christus’, wat meteen een hele andere lading heeft. Ook moderne grammatica’s, zoals de Greek Grammar Beyond the Basics van Daniel B. Wallace, geven aan dat dit de beste vertaling is (blz. 114-116).
We zien dat we, als we over het onderwerp van ‘eeuwige straf’ nadenken, snel aan veel andere theologische vraagstukken raken. Als je het hebt over de vraag hoe we gered worden, en of geloof al dan niet een voorwaarde is, dan heb je het al snel over de vrije wil of uitverkiezing. Het is onnodig hier helemaal de vrije wil te gaan bespreken (daarvoor verwijs ik graag naar dit artikel), maar over geloof en redding schrijft de Bijbel volgens mij heel duidelijk. In Efe 2:8 lazen we al dat het geloof een gave van God is. En in Efe 1:4 lezen we dat God ons voor de grondlegging van de wereld heeft uitgekozen. Maar nog duidelijker is Rom 8:29-30, waar we lezen:
29 Wie hij al van tevoren heeft uitgekozen, heeft hij er ook van tevoren toe bestemd om het evenbeeld te worden van zijn Zoon, die de eerstgeborene moest zijn van talloze broeders en zusters. 30 Wie hij hiertoe heeft bestemd, heeft hij ook geroepen; en wie hij heeft geroepen, heeft hij ook vrijgesproken; en wie hij heeft vrijgesproken, heeft hij nu al laten delen in zijn luister. | NBV |
Uit deze verzen wordt duidelijk dat er niets van de mens bij is, het is echt pure genade. God is het die alles doet. Hij kiest ons tevoren uit, roept ons, rechtvaardigt ons en verheerlijkt ons. Hier lezen we geen enkele voorwaarde, dat wij zouden moeten geloven of iets; Hij heeft ons al uitgekozen en Hij roept ons.
In 2Tim 1:9 lezen we verder van Paulus en Timotheus:
9 Hij heeft ons zalig gemaakt en geroepen met een heilige roeping, niet overeenkomstig onze werken, maar overeenkomstig Zijn eigen voornemen en genade, die ons gegeven is in Christus Jezus vóór de tijden der eeuwen | ..HSV |
We zien hier geloof niet genoemd, maar genade en Gods voornemen voor de ‘aionische tijden’. Maar wat moeten we dan met een tekst als Rom 10:9,10? Daar lezen we in de HSV
9 Als u met uw mond de Heere Jezus belijdt en met uw hart gelooft dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult u zalig worden. 10 Want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot zaligheid. | HSV |
Hier lijkt geloof toch juist weer duidelijk als voorwaarde te worden omschreven? Wat we hier lezen spreekt niet tegen wat we in eerdere verzen hebben gelezen. Als God ons het geloof geeft, dan is het alsnog God die het doet. Ook kan je je afvragen of hier een voorwaarde voor redding wordt beschreven of juist een kenmerk van wie gered worden. Ook vinden we andere teksten waar niet noodzakelijk over geloof wordt gesproken, maar, zoals in Rom 10:13, bijvoorbeeld het ‘aanroepen van Zijn naam’. Ook daar wordt dus geloof niet als ‘enige voorwaarde’ gebruikt.
Wat kunnen we uit deze dingen concluderen? Is ons eigen geloof in de Bijbel voor alle tijden beschreven als het enige middel om gered te worden? Nee. In vele teksten wordt geloof verbonden met redding en rechtvaardiging, maar niet uitsluitend geloof wordt daar genoemd. In andere teksten wordt alleen genade of het aanroepen van Zijn naam genoemd. Daarnaast is er geen enkele tekst die specifiek zegt dat het ons eigen geloof is dat noodzakelijk is om gered te worden, wel dat we gered zijn door Zijn geloof. We moeten ook dit onderscheiden: is geloof een voorwaarde om gered te worden of kenmerk van een ieder die nu gered wordt? Als we lezen in Joh 3:16 ‘opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft’, is geloof dan een kenmerk of een voorwaarde? Één ding is duidelijk, nu we God en Jezus niet kunnen zien en Zijn beloften nog niet direct in vervulling zien gaan, is een kenmerk van iedereen die gered is, dat hij gelooft. Maar er is geen tekst die we gelezen hebben die uitsluit dat een ongelovige na zijn dood gered kan worden. Er zijn zelfs teksten te vinden die hierop wijzen. Één hiervan is 1Tim 4:10
Hiervoor zwoegen en strijden wij, omdat wij onze hoop gevestigd hebben op de levende God, die de redder is van alle mensen, bovenal van de gelovigen. | NBV |
Als we alle vindplaatsen van het woord voor ‘bovenal’ nalopen, dan zie je dat het telkens betekent dat iets voor een hele groep geld, maar meer of ‘in het bijzonder’ voor een deel van die groep (zie bijv. Gal 6:10, Fil 4:22). Dat houdt hier in dat God redder is van een groep, waarvan maar een deel gelovig is, en kennelijk dus een deel niet, anders kan het niet meer voor gelovigen dan voor anderen gelden. Overigens zeg je alleen dat iemand je redder is, als je ook daadwerkelijk door Hem gered wordt. Dat God meer redder is voor de gelovige dan de ongelovige zou ik uitleggen als dat God de gelovige redt en eeuwig leven geeft, terwijl de ongelovige nog verloren gaat en aan het eind pas gered wordt. Maar uit het simpele feit dat God in dit vers redder is van zowel gelovigen als ongelovigen kunnen we dus concluderen dat geloof niet de enige weg tot redding is. Aan onze redding zit geen enkele voorwaarde of prestatie van onze kant, het is geheel Gods werk en gave voor wie Hij voor de tijden heeft uitgekozen, ver voordat iemand van ons geloofde.
Als we het feit van onze uitverkiezing combineren met het idee dat ongelovigen ook eens gered zullen worden, dan blijkt overigens dat uitverkiezing anders is dan vaak wordt voorgesteld. Het is niet een ‘willekeurig’ kiezen ‘jij wel’ en ‘jij niet’. Het is God die een groep bestemt om hier in dit leven al het geloof in Hem te ontvangen, en die groep kiest Hij om juist door die groep het evangelie verder bekend te maken, en zo uiteindelijk allen te bereiken. Het is dus ‘jij wel’ en ‘jij ook, maar iets later’. Of, zoals we net al lazen, Hij is redder ‘bovenal van de gelovigen’.
De verzoening van allen
Zo staat er dus niets in de weg voor God om zij die in dit leven ongelovig zijn te redden, ook als geloof technisch gezien onmogelijk is als ze voor Zijn troon staan om geoordeeld te worden. Maar ik schreef in mijn laatste artikel al wel dat je niet met God verzoend kan zijn als je God niet erkent en belijdt – dan ben je nog altijd vijandig tegenover Hem. Als het dan niet in de Bijbel staat dat zij die nu ongelovig zijn straks zullen geloven, lezen we dan wel dat zij God eens zullen erkennen en belijden? In de eerste plaats, als Kol 1:20 ons stelt dat God (eens) het al zal verzoenen met Zichzelf, en dit niet kan zonder dat zij Hem eens erkennen, dan hebben we niet nog een vers nodig om dit te bewijzen. Kol 1:20 is duidelijk genoeg, en dan mogen we God op zijn woord vertrouwen. Maar er is wel degelijk een tekst die ons vertelt dat eens iedereen God zal erkennen en belijden, en die vinden we in Fil 2:9-11. Daar lezen we:
9 Daarom heeft God hem hoog verheven en hem de naam geschonken die elke naam te boven gaat, 10 opdat in de naam van Jezus elke knie zich zal buigen, in de hemel, op de aarde en onder de aarde, 11 en elke tong zal belijden: ‘Jezus Christus is Heer,’ tot eer van God, de Vader. | NBV |
Volgens Raymond R. Hausoul is dit vers aanhalen om te wijzen op wat zij die nu ongelovig zijn eens zullen doen ‘knip-en-plak-werk’, en hij spreekt zelfs over het ‘erbij sleuren’ van de tekst. Zijn ferme beschuldigingen blijven mij steeds een beetje verbazen, omdat hij prima weet dat je in een artikel van 1000 woorden op CIP niet alles uitvoerig kan onderbouwen, zeker niet als je ziet hoeveel theologische vraagstukken het raakt, hoeveel teksten er meespelen en hoeveel begrippen van belang zijn, maar dat blijkbaar verwacht hij dat wel. Daarom is het goed dat ik nu kan reageren met veel meer ruimte, om uit te leggen dat het inbrengen van Fil 2 in deze context zo gek nog niet is.
Allereerst is het uit de geciteerde verzen opnieuw vrij duidelijk dat er niemand is uitgezonderd van ‘allen’, want het omvat zij die in de hemel zijn, zij die op de aarde zijn en zij die onder de aarde zijn. Dan zal er dus eens een moment zijn waarop alle mensen, ook als zij nu ongelovig zijn, Hem zullen erkennen en belijden. Dat is al een bijzondere uitspraak. Veel commentatoren echter verzachten de claim door te stellen dat het een gedwongen belijdenis moet zijn, en niet betekent dat zij die nu vijandig zijn dan veranderd zouden zijn. Maar, de context en het Grieks schreeuwen om een andere conclusie:
- Alle tong zal belijden. Het gaat hier om ’tong’; het gaat hier uitdrukkelijk niet om lippendienst. De lippen staan in de Bijbel voor de buitenkant, waarmee Israël God wel diende, maar hun hart was verre van Hem (Mat 15:8). Hier gaat het daarentegen om de tong, de binnenkant (zie bijv. Hand 2:26).
- Overal waar het woord belijden in het NT voorkomt (11x) gaat het om een hartelijke instemming. Trouwens, niemand kan zeggen ‘Jezus is Heer’ dan alleen door de heilige geest 1Kor.12:3;
- Alle tong zal belijden “tot eer van God de Vader”. Niet uit dwang maar tot eer van God (als Vader!), zal de lof klinken. In de hemel, op de aarde en onder de aarde.
Dan is nog de vraag, wanneer vind dit plaats? Is dit inderdaad na het leven hier op aarde voor een ongelovige? Het simpele feit dat een ongelovige tijdens zijn aardse leven God niet erkent en belijdt, lijdt al tot de conclusie dat dit inderdaad na het leven op aarde moet plaatsvinden. Ook de toevoeging dat eveneens allen ‘onder de aarde’ Hem belijden en erkennen, bevestigen dat de dood geen barrière is om dit te laten gebeuren.
Maar is het terecht deze tekst te betrekken bij een discussie over alverzoening? Zonder meer, want als we uit deze tekst kunnen opmaken dat ook de ongelovigen eens van harte Hem zullen belijden, dan bevestigt het dat zij na hun leven op aarde dus nog tot het inzicht komen wie God is. En als we dan in Kol 1:20 lezen dat God allen met zich verzoent, dan spreekt dit inderdaad over een verandering bij de ongelovigen, en dat zij dan niet meer vijandig zullen zijn, maar Hem erkennen en belijden. Als dan bij het einde (1Kor 15:20-28) de dood overwonnen zal zijn, de aionische straf zal ophouden, en zij zullen leven, dan zullen zij inderdaad gered zijn, zal God ze gerechtvaardigd hebben en zullen ze verzoend zijn. Dan zal ook blijken dat de straf voor ongelovigen geen ‘afvalbak’ is voor mensen met wie God niets kan, maar dat het daadwerkelijk een middel is, zoals oordeel en gericht door heel de Bijbel heen altijd is geweest, om de ongelovigen weer op God te richten.
Dat de straf of ’toorn’ van God een einde heeft, wordt bevestigd door heel de Bijbel heen in talloze teksten over God en het oordeel. Enkele voorbeelden:
31 Want niet voor eeuwig verstoot de Heere! 32 Want wanneer Hij bedroefd heeft, zal Hij Zich ontfermen naar de grootheid van Zijn goedertierenheid. 33 Want niet van harte verdrukt Hij en bedroeft Hij mensenkinderen. | HSV |
8 Barmhartig en genadig is de HEERE, geduldig en rijk aan goedertierenheid. 9 Hij zal niet voor altijd ter verantwoording roepen, niet voor eeuwig handhaaft Hij Zijn toorn. 10 Hij doet ons niet naar onze zonden en vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheden. | HSV |
6 Want een ogenblik duurt Zijn toorn, maar een leven lang Zijn goedgunstigheid; overnacht ’s avonds het geween, ’s morgens is er gejuich. | HSV |
53 En Ik zal een keer brengen in haar lot, het lot van Sodom en haar dochters en het lot van Samaria en haar dochters; en tevens zal Ik een keer brengen in uw lot, opdat gij uw schande draagt en u beschaamd gevoelt over alles wat gij gedaan hebt, waardoor gij haar troost hebt verschaft | NBG |
Deze laatste tekst heb ik uit de NBG geciteerd, omdat de HSV er onterecht een voorwaardelijke uitspraak van heeft gemaakt. Maar deze tekst doet een bijzonderen uitspraak. Van Sodom, samen met Gomorra het toonbeeld van goddeloosheid in het OT, wordt hier gezegd dat God een keer zal brengen in hun lot.
Het oordeel en de redding van de ongelovige
Dit alles overziend is het volgens mij duidelijk dat de grote nadruk die het NT op het geloven in het leven nu, en de afwezigheid van een verwijzing naar geloven na dit leven, geen probleem is om te geloven dat God eens alle mensen zal redden. Combineren we dit met wat ik in het eerste deel van deze reactie schreef, dat het Griekse en Hebreeuwse woord dat meestal met ‘eeuwig’ vertaald wordt niet (altijd) of zelfs nooit ‘eindeloos’ betekent, en dat er veel teksten zijn die spreken over de redding, rechtvaardiging en verzoening van allen, dan kom ik tot de conclusie dat er overvloedig bewijs is in de Bijbel voor de overtuiging dat God eens alle mensen redt.
Maar, de vraag kan zich dan opdringen, als God toch alle mensen redt, wat is dan de bedoeling van het oordeel van de ongelovige? Waarom moeten zij eerst geoordeeld worden? Ik beweer dat elk gericht dat God in de Bijbel uitvoert een doel heeft. God oordeelt keer op keer zijn volk – stuurt het in ballingschap en brengt oorlogen – omdat ze op dat moment ontrouw zijn, maar door de straffen keren ze keer op keer terug naar God. De plagen over Egypte waren, zoals we in Romeinen lezen, om Gods grootheid te laten zien, want de Egyptenaren bedreven afgoderij. Paulus geeft ons het voorschrift om iemand die zich zo misdraagt dat het de gemeente schaad, uit de gemeente te zetten. Waarom? Met het oog op die broeder, zodat hij tot inkeer mag komen. Keer op keer hebben de oordelen in de Bijbel een doel.
Het doel is altijd de mens te leren over Hem en te doen omkeren naar Hem toe. In Rom 9-11 spreekt Paulus over Israëls verwerping en Gods weg daarmee. In het slot van Romeinen 11 doet Paulus dan een uitspraak die wel eens antwoord zou kunnen geven waarom God, als Hij iemand uiteindelijk toch wel zou redden, zo iemand toch eerst ongelovig en ongehoorzaam maakt. We lezen daar:
32 Want God heeft ieder mens uitgeleverd aan de ongehoorzaamheid, opdat hij voor ieder mens barmhartig kan zijn. 33 Hoe onuitputtelijk zijn Gods rijkdom, wijsheid en kennis, hoe ondoorgrondelijk zijn oordelen en hoe onbegrijpelijk zijn wegen. 34 ‘Wie kent de gedachten van de Heer, wie was ooit zijn raadsman? 35 Wie heeft hem iets gegeven dat door hem moest worden terugbetaald?’ 36 Alles is uit hem ontstaan, alles is door hem geschapen, alles heeft in hem zijn doel. Hem komt de eer toe tot in eeuwigheid. Amen. | NBV |
Wat een uitzonderlijke uitspraak, en wat een in onze ogen kromme weg die God bewandelt. Hij maakt ons allen eerst ongehoorzaam, om vervolgens zich over ons te kunnen ontfermen. Inderdaad, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn wegen! Een tekst die te mooi is om niet in zijn geheel te citeren, en daarop zeg ik dan ook van harte Amen!
Lees hier meer over het onderwerp:
Hoelang is eeuwig?
Is er een hel?