In de vorige uitgave van het blad heb ik uitgebreid geschreven over de naam van God in de Hebreeuwse tekst, wat we kunnen weten over de uitspraak. Er is een vraag ingezonden of ik een van de argumenten die ik had aangedragen wat verder kon belichten. Het is een wat technische vraag over het Hebreeuws, dus voor wie wat Hebreeuws kan en daar in wil duiken zal ik het hier toelichten en wat technischer bespreken.
Ik betoogde in dat eerdere artikel dat Jehova in mijn ogen inderdaad een foutieve lezing van het Hebreeuws is. Je krijgt die uitspraak wel als je de klinkers en de letters die er staan combineert, maar algemeen wordt aangenomen dat het hier om een qtib/qere kwestie gaat. Als de Masoreten, die de tekst kopieerden, vonden dat er wat anders opgelezen (qere) moest worden dan er stond geschreven (qtib), dan veranderden ze de tekst niet – die stond vast – maar schreven onder de letters van het woord dat er stond de klinkers van het andere woord dat voorgelezen moest worden. Ik heb verschillende argumenten aangedragen waarom de klinkers die onder de vier letters van de naam staan niet de uitspraak van de naam zelf zijn, maar van adonai, “(mijn) Heer”, wat ze in plaats van de naam daar lazen.
- Als er in het Hebreeuws adonai JHWH staat, dan spraken ze dit niet uit als adonai adonai, maar in die gevallen vervingen ze de naam door elohim, “God”. En we zien dan ook dat er andere klinkers, namelijk die van elohim, onder de vier letters gezet worden. Dat was niet nodig geweest als de klinkers simpelweg de uitspraak Jehova aangaven.
- Op eenzelfde manier was er al ongemak met adonai JHWH te zien in de Bijbel zelf. Waar adonai JHWH voorkwam in Samuël of Koningen, werd dit in het latere bijbelboek Kronieken, dat veel passages overnam van die oudere boeken, vervangen door een andere aanduiding.
- In de Dode Zeerollen zie je dat er verwarring is tussen JHWH en adonai, en dat het regelmatig met elkaar verwisseld wordt. Dat laat zien dat ze de naam als zodanig uitspraken.
De uitspraak van de naam als Jahwe(h) is gebaseerd op een wetenschappelijke reconstructie van het werkwoord “zijn”. Exodus 3:14 suggereert dat de naam van God in verband gebracht kan worden met dat werkwoord. Met alles wat we ondertussen weten over klankveranderingen, zou het precies kunnen kloppen dat rond de tijd van Mozes de oudere vorm “Hij is” werd uitgesproken als *yahwè, met de yod als y. Tegelijkertijd lijken er ook kortere vormen in omloop te zijn geweest. In namen vinden we Jahu, dat door klankveranderingen voor een naam verandert in Jeho- of Jo-, en een enkele keer vinden we nog de losse korte vorm Jah.
Maar nu wordt er wel eens tegengeworpen dat de klanken die onder de naam zijn gezet door de Masoreten niet helemaal lijken te kloppen met de klinkers van adonai. Dat woord, in het Hebreeuws אֲדֹנָי, begint namelijk met een korte à klank, terwijl in de Masoretische tekst de naam, in יְהוֹהָ of יְהוָה, nooit een korte à aan het begin heeft, maar het teken voor geen klinker, de swa. Ik legde in de vorige uitgave uit dat dit misschien een beetje verwarrend was, maar hoorde bij het Masoretische klinker systeem. Onder bepaalde letters, de gutturalen, verandert in dat systeem het teken voor geen klinker, de swa, automatisch in een korte à of è, een chatéf klinker, of andersom, een chatéf klinker staat vaak alleen maar onder gutturalen, niet onder andere letters. Dit kan botsen in qtib/qere kwesties, omdat dan het kan voorkomen dat de klinkers van een woord dat normaal begint met een gutturaal en een chatéf klinker kunnen komen te staan onder een woord dat niet met een gutturaal geschreven wordt. Ik beweerde dat in zo’n geval de chatéf klinker wordt veranderd in een swa, zoals ook bij de naam is gebeurd.
Om die bewering te onderstrepen, zou het mooi zijn meer voorbeelden van dit soort botsingen in de tekst te vinden, en hoe daar mee omgegaan wordt. Helaas heb ik geen andere botsingen kunnen vinden. De meeste qtib/qere kwesties gaan over een enkele consonant die wel of niet geschreven staat, en ik heb geen geval kunnen vinden waar eerst een chatéf klinker onder een gutturaal hoorde te staan, maar in de tekst onder een niet gutturaal stond.
Dus of de schrijvers dit gedaan hebben, omdat ze de chatéf klinker hier niet onder een niet-gutturaal vonden passen, kunnen we eigenlijk niet goed weten. Het moet ook genuanceerd worden, dat chatéf klinkers niet onder niet-gutturalen zouden kunnen staan. Dat kan wel, maar komt zelden voor. Of hebben de Masoreten er een swa van gemaakt, om, samen met het vaak ontbreken van de o-klank, de cholem, het onmogelijk te maken dat mensen per ongeluk de naam toch proberen uit te spreken? We kunnen het niet weten.
Toch kunnen we vrij zeker zeggen dat er weliswaar een swa staat, maar de chatéf klinker van adonai bedoeld is. Het argument daarvoor had ik eigenlijk al in het vorige nummer gegeven: als er een voorzetsel voor het woord staat, zou daar bij een echte swa een i-klank komen te staan, en bij een chatéf klinker krijgt het voorzetsel de overeenkomstige volle klinker. En we zien dan ook consequent dat we bij een voorzetsel וַ/כַּ/לַ/בַּיהוה krijgen, een à-klank en geen i-klank. En als bij adonai JHWH niet de klinkers van adonai bij de naam staan, maar die van elohim, dan zien we bij voorzetsels de klinker die ook voorzetsels bij elohim krijgen: geen i-klank, maar een é-klank: לֵיהוִה (Psa 68:21).Dit onderstreept nogmaals wat in het vorige nummer al duidelijk gemaakt is: Jehova is niet de uitspraak die de Masoreten bedoelden, en het lezen van de tekens bij de naam om tot die uitspraak te komen is niet correct, niet de oorspronkelijke bedoeling.