In het vorige blad hebben we uitgelegd wat waarschijnlijk de uitspraak van de naam zou zijn geweest, als de suggestie van Exodus 3:14 klopt, dat de naam is afgeleid van een vorm van het werkwoord “zijn”. God zegt zelf dat Zijn naam “Ik ben” is, maar als het volk over Hem praatte, zullen ze het over “Hij is” hebben gehad. Rond de tijd van Mozes klinkt die vorm van het werkwoord als *yahwè, met de yod weergegeven met een y, en het sterretje om aan te geven dat het een reconstructie is. Maar hoe zeker is deze reconstructie? Om daar meer zicht op te krijgen kijken we hier naar twee artikelen die de reconstructie van de naam als Jahwe in twijfel trekken.
De eerste komt uit The Theological Wordbook of the Old Testament, onder de omschrijving van het werkwoord háwa, “zijn”:
Eigenlijk is er een probleem met de uitspraak “Jahweh”. Het is een vreemde combinatie van oude en late elementen. De eerste buiten-Bijbelse vermelding van de naam is op de Moabitische Steen uit ongeveer 850 v. Chr. In die tijd begonnen klinkers net gebruikt te worden in het Hebreeuws. Als YHWH een spelling van vóór 900 v. Chr. is (wat waarschijnlijk lijkt), dan zou de laatste “h” uitgesproken moeten zijn. De uitspraak Jahweh veronderstelt de uitgang van een lamed-he werkwoord, maar deze werkwoorden eindigden in Mozes’ tijd op een “y” (vgl. voor bānâ het Ug. impf. ybny). Dus de uitgang “eh” is een late vorm. Maar in het Hebreeuws in latere tijden veranderde een “w” die een woord of lettergreep begon in een “y” (zoals in de pe-waw werkwoorden en het werkwoord hāyâ zelf). Dus de “w” van Jahweh vertegenwoordigt een uitspraak van vóór Mozes, maar de uiteindelijke “eh” vertegenwoordigt waarschijnlijk een post-Davidische vorm.
Met het oog op deze problemen is het misschien het beste om gewoon te zeggen dat YHWH helemaal niet komt van het werkwoord hāwâ (waarschijnlijk hawaya in zijn vroege vorm). Er zijn veel plaatsen in de OT waar nu erkend wordt dat de parallel van een naam en zijn betekenis niet noodzakelijkerwijs etymologisch is. Bijvoorbeeld, 1Sam 1:20 betekent waarschijnlijk niet dat de naam Samuel is afgeleid van het werkwoord šāmaʿ“horen”. Genesis 11:9 betekent niet dat Babel komt van het werkwoord bālal “verwarring”, maar alleen dat de twee woorden enigszins hetzelfde klinken. Evenzo wordt van Jakob gezegd dat het zowel “hiel” (Gen. 25:26) als “verdringer” (Gen. 27:36) betekent. Er zijn vele andere voorbeelden van dit mechanisme, dat moet worden opgevat als een paranomasie, een woordspeling, in plaats van als een etymologie. Daarom kunnen we heel goed stellen dat YHWH niet afkomstig is van het werkwoord hāwâ dat in de eerste persoon ʾehyeh “ik zal zijn” wordt aangehaald, maar een oud woord is van onbekende oorsprong dat ongeveer klonk zoals het werkwoord hāwâ klonk in Mozes’ tijd. In dit geval weten we niet wat de uitspraak was; we kunnen alleen speculeren. Maar als het woord in Mozes’ tijd met vier letters gespeld werd, zouden we verwachten dat het meer dan twee lettergrepen had, want in die tijd waren er geen klinkerletters. Alle letters werden geklonken.
Aan het eind van de OT-periode schrijven de Elephantine papyri het woord als YHW, dat gelezen moet worden als yāhû (zoals in namen als Shemayahu) of yāhô (zoals in namen als Jehozadek). De uitspraak yāhô zou de voorkeur krijgen boven de latere Griekse vorm iaō die gevonden is in Griekse fragmenten uit Qumran (2e of 1e eeuw v. Chr.) en in gnostisch materiaal uit de eerste Christelijke eeuwen. Theodoret in de vierde eeuw na Christus stelt dat de Samaritanen het uitspraken als iabe. Clement van Alexandrië (begin 3e eeuw n.Chr.) sprak het uit als iaoue. Dit zijn vrij late getuigenissen en lijken in tegenspraak te zijn met de veel eerdere Joodse getuigenis van Elephantine en de naamelementen, die geen van alle eindigen op “eh”.
In de gegevens die ik voor handen heb kan de uitgang –è wel degelijk rond de tijd van Mozes zijn ontstaan. Wat het commentaar wel terecht aanhaalt is dat, hoewel de vorm *yahwè de uitspraak was van het werkwoord háwa in de tijd van Mozes, het onwaarschijnlijk is dat het met de vier letters geschreven zou worden die we nu vinden. De laatste heh werd in de tijd van Mozes nog niet gebruikt als leesmoeder, om de è-klank te dragen, en als het nog de oude schrijfwijze van het werkwoord zou zijn voordat het instabiele einde in elkaar viel, zou het geen heh maar een yod zijn. Dus óf de heh is een latere toevoeging, óf de naam heeft een andere oorsprong. Het is overigens niet ondenkbaar dat de heh later toegevoegd zou zijn, want de lange spelling komt buiten officiële geschriften als de Moabitische Steen en de Bijbel nauwelijks voor, in andere geschriften en in namen overheersen de kortere vormen. De langere vorm zou een latere literaire schrijfwijze geweest kunnen zijn.
Een tweede kritische noot komt van Austin Surls, uit zijn proefschrift Making Sense of the Divine Name in Exodus. Hij schrijft:
Hoewel de vorm “Jahweh” de consensus is geworden in wetenschappelijke kringen, is deze gebaseerd op heel weinig harde bewijzen. De meesten zijn het erover eens dat een etymologisch-grammaticaal verband tussen ehja en YHWH suggereert dat YHWH moet worden uitgesproken als een derde-persoons yiqtol-vorm van háwa. Geleerden hebben dit onderbouwd door terecht een beroep te doen op de vorm iabe bij Origenes, Theodoret en Epiphanius, maar ten onrechte op de vorm iaoue bij Clement van Alexandrië. Het etymologisch-grammaticale verband is echter niet gevoelig voor de vorm van expliciete naamspelingen en miskent de functie van eigennamen die daarin worden gebruikt. Bovendien is het Griekse bewijs veel te laat om inhoudelijke uitspraken te doen over de oorspronkelijke Hebreeuwse vorm van deze oude naam. De vorm iabe wordt in de overgeleverde bronnen nooit toegeschreven aan Joodse gebruiken, maar alleen aan Samaritanen en heidenen.
Hoewel altijd een minderheidsstandpunt, heeft de bewering dat “Yahu” de oorspronkelijke vorm was veel te bieden. De aanwezigheid van een consequent drieletterig affix op theoforische namen vormt de vroegste getuige. Het is opmerkelijk dat de geschreven vorm YHW voorkomt op een kruik in de zuidelijke Negev (ca. 800 v. Chr.) terwijl YHW ongeveer 400 jaar later ook voorkomt op Elephantine Island. Bovendien had de Griekse vorm iaō door zijn enorme hoeveelheid, vroege datum en brede geografische verspreiding de overhand over de consensusvorm (zie tabel 5 en figuren 2 en 3 hieronder).
Toch is het onwaarschijnlijk dat deze vorm origineel is, omdat zelfs het vroegste bewijs voor de vorm “Yahu” niet vroeg genoeg is om deze bewering te verifiëren. Deze vorm kan de laatste letter van het Tetragrammaton niet verklaren, en de waw fungeerde oorspronkelijk waarschijnlijk niet als klinker. De oorspronkelijke vorm had waarschijnlijk een consonante waw, een consonante eind-heh en werd misschien gevolgd door een korte klinker die nooit is opgeschreven. De vocalisatie van YHWH was waarschijnlijk langer dan “Yahu”, maar fonetisch vergelijkbaar – misschien werd het vereenvoudigd toen het aan theoforische namen werd toegevoegd. De oudheid van de naam en de zwakke medeklinkers waarop hij is gebaseerd maken het onwaarschijnlijk dat we de originele vorm of vocalisatie zullen ontdekken. De volgende zijn mogelijk: “Yahwahu,” “Yahawhu,” “Yahuwah,” of “Yehwahu.”
Als deze hypothese juist is, dan lijkt de goddelijke naam op de meerderheid van de eigennamen in de expliciete naamspelingen van de Pentateuch in die zin dat de meeste niet overeenkomen met een precieze verbale of nominale vorm. Bovendien lijkt de naam YHWH etymologisch ondoorzichtig. Zo’n persoonsnaam verwijst direct naar de naamdrager zonder enige betekenis (beschrijvende betekenis) toe te voegen aan zijn verwijzing. Zo’n naam moet zijn betekenis eerder uit het bijbelverhaal halen dan uit een veronderstelde etymologie.
De goddelijke naam YHWH wordt in Exodus 3:13-15 (via assonantie) uitgelegd om te anticiperen op YHWH’s krachtige interventie en daaropvolgende daden van redding namens zijn volk. De zin ehja asher ehja, “Ik ben die Ik ben”, beschrijft niet YHWH’s essentie of karakter, maar stelt een dergelijke verklaring uit voor een later tijdstip. De goddelijke “zelfbenoeming” doet niets meer dan Mozes’ vraag beantwoorden, terwijl de toekomst uitwijst welke betekenis Israël aan de naam moet toekennen. YHWH bood Zijn naam aan als een kapstok om beschrijvingen aan op te hangen van alles wat Hij zou gaan doen, zijn en zeggen.
Ook deze schrijver wijst op het gebrek aan bewijs, hoe een etymologische uitleg de vier letters YHWH niet allemaal kunnen verklaren, en hoe namen vaker bij wijze van woordspel aan een werkwoord gelinkt werden, zonder dat zeker is dat ze ook daadwerkelijk daarvandaan kwamen. Op basis van de vier letters geeft hij enkele andere, langere spellingen van hoe de naam dan misschien geklonken zou kunnen hebben. Zijn suggestie dat de naam wel gelinkt wordt aan het werkwoord “zijn”, maar etymologisch daar niet van afhankelijk hoeft te zijn is interessant. In het proefschrift gaat hij dan ook verder om de betekenis van de naam niet uit etymologie, maar uit een aantal kenmerkende passages uit Exodus te halen, die de betekenis van de naam van God vestigen door zijn woorden en daden.
Met de mooie afleiding van Jahwè van het werkwoord háwa zijn we er dus bepaald nog niet. Het klopt nog niet met alle gegevens, en we weten simpelweg niet hoe de naam oorspronkelijk echt geklonken heeft. Het kan zijn dat het echt van het werkwoord “zijn” is afgeleid, en dat de laatste heh in de spelling simpelweg een latere literaire toevoeging was. Het kan zijn dat de naam oorspronkelijk anders geklonken heeft, een andere oorsprong kent, en door overeenkomst in klank/letters in Exodus een woordspel gemaakt is met het werkwoord zijn. Het kan zijn dat niet Jahwè, maar Jahu de oudste vorm is, en deze vorm niet alleen verkort is tot Jah, maar ook verlengd tot YHWH. Het is allemaal mogelijk, en we weten het niet.
Is het dan erg om voor een onzekere, misschien zelf bedachte uitspraak van de naam te gaan, door voor Jahwe te kiezen in de vertaling? Ik denk het niet. Als een naam in een andere taal vertaald wordt, verandert heel vaak de uitspraak. Dat maakt niet dat de naam geen goede weergave meer is. Het maakt voor Gods wil dat we Zijn naam herinneren niet uit of onze benadering precies goed is of ongeveer zo geklonken heeft. Het woordspel uit Exodus 3:14 suggereert dat het enigszins moet hebben geleken op het werkwoord “zijn”, en dan is Jahwe het beste wat we hebben.