Paulus tegenover de Griekse redenaars en filosofen

Opvallende stukken uit Paulus’ verweer in 2Korinte.

Paulus had een moeizame maar liefdevolle relatie met de Korintiërs. In zijn eerste brief aan die gemeente wees hij hen op onvolwassenheid en stelde allerlei misstanden aan de kaak. In zijn tweede brief lezen we allemaal hints wat er in de tussentijd is gebeurd. Even na zijn eerste brief was Paulus langsgekomen in Korinte, en het was een pijnlijk bezoek geworden, waarin hij hen moest corrigeren en waarin mogelijk een enkeling tegen hem opstond (2Kor 2:1-5). Na deze pijnlijke aanvaring stuurde hij via Titus de verloren ’tranenbrief’ aan hen, waarin hij zijn liefde voor hen uiteenzette (2:4,12-13). Titus bracht hierna in Macedonië het nieuws dat de Korintiërs er goed op gereageerd hadden (7:5-12), maar de nieuwe dreiging kwam nu van enkelen, die met een ander evangelie kwamen (11:4), die hij valse afgezanten noemde (11:13,14). Zij trokken zijn afvaardiging, houding en kunde in twijfel (zie bijv. 11:5-12).

In de tweede brief aan de Korintiërs is Paulus’ antwoord op deze nieuwe dreiging, op alles wat van hem in twijfel getrokken werd en alles wat hem verweten werd te lezen, en probeert Paulus zijn innige band met de Korintiërs weer naar boven te halen. Het is een heel persoonlijke brief, waarin we veel zien van Paulus’ hart en verlangen, en het is een brief waarin hij op uitmuntende en vaak ironische wijze zijn afvaardiging, houding en boodschap verdedigt. Wat opvalt als je de achtergrond gaat bestuderen van Paulus’ verdediging, is dat er veel vergeleken wordt met de Griekse filosofen en redenaars uit die tijd, hoe die zich gedroegen en hoe die zichzelf aanprezen. Blijkbaar trokken zijn tegenstanders Paulus’ in twijfel door hem te vergelijken met die filosofen en redenaars, en draait Paulus deze argumenten op prachtige wijze om en laat er het evangelie doorheen klinken. 

Om deze interessante lijn naar boven te halen, bekijken we in dit artikel delen uit 2Korinte en bekijken de achtergrond van wat Paulus zegt en doet. Deze informatie is ook te vinden in de voetnoten die in de app bij de tekst te vinden zijn, en de bespreking hier is een bewerking van een selectie van die voetnoten. Ter verduidelijking worden de drie voornaamste filosofische stromingen die genoemd worden in het commentaar hieronder nog kort omschreven.

  • Het stoïcisme maakte onderscheid tussen iemands emoties, gevoelens en handelingen, die men volledig onder controle moest hebben, en alles wat buiten iemands macht omging en hem niet zou beïnvloeden.
  • Het cynisme verwierp alle wereldse rijkdom en culturele gewoontes, regels, aanzien, roem, en verkondigde een leven in armoede, dicht bij de natuur, zonder schaamte, en een kritische houding naar anderen.
  • Sofisten waren rondreizende leraren die tegen betaling in allerlei onderwerpen onderwezen, maar hun voornaamste kwaliteit was hun spreekvaardigheid, de kunst om het publiek door tegenstellingen en vernuftige argumenten van elk mogelijk standpunt te kunnen overtuigen.

Moeten wij onszelf aanbevelen?

3  1 Beginnen wij onszelf weer aan te bevelen, of hebben wij wellicht, zoals zelfs sommigen, aanbevelingsbrieven bij jullie of van jullie nodig? 2 Onze brief zijn jullie, gegraveerd in onze harten, gekend en gelezen door alle mensen, 3 want jullie maken een brief van Christus openbaar, gebracht door ons, en gegraveerd, niet met inkt maar met degeest van de levende God, niet in stenen platen maar in de vlezige platen van jullie harten. 4 Zodanig vertrouwen echter hebben wij door Christus tot God 5 (niet dat wij van onszelf bekwaam zijn iets als uit onszelf te rekenen, maar onze bekwaamheid is uit God), 6 Die ons ook bekwaam maakt dienaren van een nieuw verbond te zijn, niet van deletter maar van de geest, want de letter doodt, de geest echter maakt levend.

Toen Paulus voor het eerst bij de Korintiërs kwam zal hij veel moeite gedaan hebben hun vertrouwen te winnen en zijn positie als apostel duidelijk te maken. Nu heeft hij echter het gevoel dat de Korintiërs wat afstandelijker zijn geworden, alsof ze zich opnieuw zouden moeten aanbevelen, wat voor de apostel een pijnlijke ervaring moet zijn geweest.

Doorgaand in het vorige beeld refereert Paulus naar het algemene gebruik om aanbevelingsbrieven uit te wisselen. Dit gebruik kennen we vandaag de dag ook, maar was toen veel gebruikelijker. Wilde je als reiziger niet aangewezen zijn op vieze herbergen langs de weg, dan was je afhankelijk van de gastvrijheid van lokale bewoners. Dan konden aanbevelingsbrieven van iemand die de regio kende je helpen een slaapplaats te vinden. Ook in andere ontmoetingen werden aanbevelingsbrieven gebruikt om een partij te introduceren of zijn status te vestigen.

Uit “zoals zelfs sommigen” zou een suggestie opgemaakt kunnen worden dat er enkelen gekomen waren, mogelijk de ‘valse apostelen’ uit de besnijdenis die ‘een andere Jezus verkondigden’, met aanbevelingsbrieven vanuit Jeruzalem die daarmee Paulus’ boodschap en autoriteit in twijfel brachten (zie 11:4-14). Het laatste stukje, “bij jullie of van jullie” wijst op dit gebruik van het uitwisselen van aanbevelingsbrieven bij een eerste contact. Of het nu kwam door anderen die met brieven naar de gemeente waren gekomen of niet, Paulus voelt dat ze terughoudender zijn geworden en hem en zijn boodschap meer in twijfel trekken, waardoor een nieuwe aanbeveling haast nodig lijkt.

Doordat zijn werk en zijn bekwaamheid voortkwamen uit God en niet uit zichzelf, voelde hij ook niet de noodzaak zichzelf aan te bevelen. Hij had het vertrouwen dat het werk dat door Christus onder hen gedaan was, de brief van Christus in hun harten, voldoende aanbeveling was.

5  9 Daarom stellen wij er ook een eer in, hetzij wij thuis zijn, hetzij buitenshuis, welgevallig voor Hem te zijn. 
      10 Want wij allen moeten openbaar gemaakt worden voor het podium van Christus, opdat eenieder zou terugontvangen voor dat wat hij door het lichaam bedreven heeft, hetzij goed hetzij slecht. 
      11 De vrees van de Heer dan kennend, overtuigen wij mensen; voor God echter worden wij openbaar gemaakt, en ik hoop ook in jullie gewetens openbaar gemaakt te worden. 
      12 Wij bevelen niet weer onszelf aan bij jullie, maar geven jullie een aansporing door roem over jullie, opdat jullie antwoord zouden hebben bij hen die zich beroemen in hetuiterlijk en niet in het hart. 13 Want, hetzij wij buiten onszelf zijn, het is voor God, hetzij wij gezond verstand hebben, het is voor jullie. 14 Want de liefde van Christus dringt ons, 15 dit geoordeeld hebbend, dat indien Één voor allen gestorven is, dus allen gestorven zijn. En hij is gestorven voor allen, opdat zij die leven niet meer voor zichzelf zoudenleven, maar voor Hem die voor hen gestorven en opgewekt is.

De tegenstanders in Korinte waren niet overtuigd van Paulus goede bedoelingen en beschuldigden hem van onbetrouwbaarheid (zie 1:12-17). Door de waarheid te openbaren bevalen Paulus en zijn medewerkers zichzelf aan bij ieder menselijk geweten (4:2). Voor God waren hun bedoelingen echter al openbaar, en zullen voor allen openbaar worden gemaakt voor het podium van Christus. Hij verwacht dat de Korintiërs hun daadwerkelijke motieven na deze brief al zullen inzien en hun vijandigheid laten gaan.

Zijn lezers zouden Paulus, als hij zich zo verdedigt, opnieuw kunnen verwijten dat hij zichzelf aanbeveelt. Dit verwijt vinden we vaak terug in deze brief (3:1; 4:2; 6:4; 10:12; 12:11). Maar steeds opnieuw is het antwoord van Paulus dat het niet gaat om de mening van mensen, maar die van God (10:18; 1Kor 4:3-5; Gal 1:10).

Uit het “hetzij wij buiten onszelf zijn” kan je opmaken dat wellicht Paulus dwaas had geleken voor de Korintiërs. Hij ging in zijn manier van doen en laten in tegen de norm in de Griekse cultuur. De tegenstand en vervolging die ze ondergingen voor hun roeping waren ongekend, en toch geven ze niet hoog op van zichzelf (1Kor 4:9-13) maar zien zichzelf als dienaren en slaven van God. Hij was dwaas om Christus wil, voor God. Maar hij was ook verstandig, de leermeester van de natiën, en voor de Korintiërs was hij hun onderwijzer (Hand 18:11) en degene die hun had voortgebracht naar het evangelie (1Kor 4:14-16).

In hun dienst aan de Korintiërs was de liefde de grote drijfveer. Het ging Paulus niet om zijn eigen eer, niet om aanzien of geld, zoals de Griekse filosofen verweten kon worden, hij was gestuurd door God en gedreven door Zijn liefde. Zoals hij in zijn brief aan de Filippenzen schreef is Christus ons voorbeeld. Zoals Hij zichzelf vernederde, dienstbaar werd en alles gaf voor de anderen, zo zouden wij in dezelfde gezindheid wandelen. Deze drijfveer maakte dat Paulus alles doorstond wat hij op zich afkreeg, en zich belangeloos bleef inzetten voor zijn gemeenten, voor de Korintiërs.

Wat Paulus en zijn medewerkers doorstaan hebben

6  3 Wij geven niemand in iets een struikelblok, opdat onze dienst geen smet zou hebben, 4 maar in alles bevelen wij onszelf aan als dienaren van God, in veel volharding, in verdrukkingen, in noden, in benauwdheden, 5 in slagen, in gevangenissen, in oproeren, in moeiten, in waakzaamheid, in het vasten, 6 in het zuiver zijn, in kennis, in geduld, in mildheid, in heilige geest, in ongeveinsde liefde, 7 in het woord van waarheid, in kracht van God, door de wapens van de rechtvaardigheid van de rechter- en linkerhand, 8 door heerlijkheid en oneer, door laster en goed gerucht, als misleidenden en waar, 9 als onbekend en erkend, als stervend en zie, wij leven, als gedisciplineerd wordend en niet ter dood gebracht wordend, 10 als bedroefd, steeds echter verheugend, als arm, velen echter verrijkend, als niets hebbend en alles vasthoudend. 
      11 Onze mond is geopend naar jullie toe, Korintiërs; is jullie hart verbreed? 12 In ons worden jullie niet benauwd, jullie worden echter benauwd in jullie innige gevoelens.

Nu bespreekt hij wat de Korintiërs nu nog in de weg staat de genade en verzoening die hij predikte te omarmen. Hoewel ze zijn gedrag wantrouwden, wil hij laten zien dat het daar niet aan ligt. Met hun gedrag deden ze er juist alles aan geen struikelblok te vormen. Hoe, dat wordt in de volgende verzen verder uitgewerkt, maar met wat we op andere plaatsen lezen kan de lijst hier aangevuld worden. Hij benutte in Korinte zijn recht op een vergoeding niet (1Kor 9:12). Daarnaast paste hij zich aan op elke plek waar hij kwam, opdat hij mensen zou kunnen winnen (1Kor 9:19-22; 10:33).

Het “maar in alles bevelen we onszelf aan” is een interessante uitspraak, aangezien hij zich elders in de brief steeds stellig uitspreekt tegen het zichzelf aanbevelen. Hier beveelt hij zich dan toch aan, maar anders dan bij het aanbevelen waar hij zich tegen verzet. Hij heeft geen brieven van hooggeplaatsten die hem, zijn afvaardiging of boodschap aanbevelen, dit aanbevelen gaat over wat hij allemaal doorstaan heeft voor de Korintiërs, hoe hij hun in alles geen struikelblok gaf voor het evangelie. Het zijn deze ontberingen die hen aanbevelen als dienaren van God, niet zijn opleiding, achtergrond, of aanbevelingsbrieven. Paulus was naar de maatstaven van de Korintiërs niet hoogstaand, niet in uiterlijk, en ook zijn woord was gewoon (11:6), maar dat zijn niet de maatstaven waar het om gaat, zo laat Paulus hier zien. Daar zouden we ook vandaag de dag nog wat van kunnen leren, bij het zoeken naar mensen voor een taak.

Hier begint Paulus aan een lijst met ontberingen die hij heeft doorstaan. Dit was in de Grieks-Romeinse wereld geen vreemd gebruik. Ook de onderwijzers van de Stoïcijnen en Cynici gaven graag zulke lijsten, om hun kracht en onoverwinnelijkheid te verkondigen. Het ideaal van de Stoïcijnen en Cynici was om op je eigen kracht te leunen om alle ontberingen en ongevallen te doorstaan die volgen op het verkrijgen van geluk. Zo is er te lezen “hij laat heel de zaak [van geluk] alleen afhangen van zichzelf”, en is door god geboden: “als je iets goeds wil, verkrijg het uit jezelf”. De boodschap van Paulus gaat hier niet in mee. Nu komt vooral zijn zwakheid naar voren (zie ook 11:30; 12:10) en afhankelijkheid van God (12:9).

In de tegenstellingen die Paulus vanaf vers 8 opsomt, zien we iets terug van alle beoordelingen en veroordelingen die mensen over hem uitten. Want een medewerker van God staat niet alleen de mogelijkheid van fysiek lijden te wachten, ook de tegenwerking vanuit mensen. Deze tegenstellingen zijn interessant, maar voor nu pikken we er een uit: door heerlijkheid en oneer, door laster en goed gerucht. In de Grieks-Romeinse samenleving waren schande en eer kernwaarden, in tegenstelling tot onze kernwaarde van waarheid. Veel energie werd er dagelijks gestoken in het ontwijken van schande en schaamte, en het verkrijgen van eer. Paulus geeft niet om menselijke mening, en draagt zowel eer en oneer, laster en goed gerucht.

Vanaf het begin van de brief hebben Paulus en zijn medewerkers gereageerd op de beschuldigingen en verwijten van de Korintiërs, hun wantrouwen naar hen toe. Nadat Paulus in de verzen 8-10 heeft opgesomd wat er allemaal over hen gezegd wordt, richt hij zich daarna weer tot de Korintiërs die eveneens zo kritisch geweest waren. Hun mond is geopend, zij hebben hun motieven en werkwijze uitgelegd. Nu is het aan de Korintiërs om hun hart te verbreden.

Zwak en sterk

10  1 Ík zelf echter, Paulus, spreek jullie aan door de zachtmoedigheid en inschikkelijkheid van Christus, ik die “in aanwezigheid weliswaar nederig ben onder jullie, maar afwezig moed heb naar jullie,” 2 ja, ik smeek dat als ik aanwezig ben ik niet moedig hoef te zijn met het vertrouwen dat ik reken te moeten durven tegen wie ons aanrekenen dat we naar het vlees zouden wandelen. 3 Want, wandelend in het vlees, voeren wij geen oorlog naar het vlees. 4 Want de wapens van onze oorlogvoering zijn niet vleselijk, maar krachtig door God tot afbreking van bolwerken; 5 overwegingen neerhalend en iedere verhevenheid die zich verheft tegen de kennis van God, en iedere gedachte gevangen wegvoerend tot de gehoorzaamheid van Christus, 6 en alles in gereedheid hebbend om iedere ongehoorzaamheid te wreken, wanneer jullie gehoorzaamheid ook maar vervuld zal zijn.

Paulus spreekt hen zachtmoedig en inschikkelijk aan, in tegenstelling tot de felle beschuldigingen en persoonlijke aanvallen van de Joodse gelovigen die hem tegenstonden. Dat deze zachtmoedigheid en inschikkelijkheid van Christus zijn, is mogelijk gelijk een inleiding op zijn verdediging van zijn ootmoedige gedrag, dat door zijn tegenstanders onterecht als lafhartig werd beschouwd. Christus is allerminst zwak, zelfs verheven boven allen en Heer van allen (o.a. Fil 2:9; Rom 10:12), en toch was Hij hét voorbeeld van ootmoedigheid en inschikkelijkheid.

Hier vinden we één van de beschuldigingen aan het adres van Paulus, dat hij in zijn brieven heel anders was dan wanneer hij bij hen langskwam. In zijn brieven had hij moed en kaartte problemen direct aan, maar in hun ogen was hij als hij bij hen aanwezig was zwak (10:10). Paulus weerlegt de beschuldiging door te antwoorden dat hij hoopt zijn gezag als apostel niet op een vernietigende wijze onder hun hoeft te uiten. Dit was de reden dat hij een eerder gepland bezoek aan de gemeente had afgezegd, maar een brief had geschreven (2:1-4).

Hier vinden we een tweede beschuldiging aan het adres van Paulus, dat zij naar het vlees zouden wandelen. Wat ermee bedoeld wordt wordt niet uitgelegd. Wellicht is het simpelweg dat ze hem zwak vonden (10:10), maar het zou ook kunnen wijzen op de beschuldiging van zijn wispelturigheid door zijn eerder geplande reis naar hen af te zeggen, dat eerder “naar het vlees beraden” werd genoemd (1:15-17,23). Met een subtiele verandering weerlegt Paulus ook deze beschuldiging. Hij zou naar het vlees wandelen, maar zegt hier in het vlees te wandelen, een groot verschil. Hij heeft weliswaar een vleselijk lichaam, maar hij zegt erbij: “wij voeren geen oorlog naar het vlees”.

Het beeld van oorlogsvoering als een manier om in het leven te staan was er een die ook erg populair was bij de Stoïcijnen en Cynici, die het leven omschreven als een oorlog voor verbetering van de wandel. Zo zegt Dio Chrysostomus dat een wijs man voortdurend “een koppige strijd voert tegen de lusten en meningen van alle mensen”. Het groeien hierin werd ook wel omschreven als het veroveren van de innerlijke vesting door gezonde overwegingen. Zoals Seneca omschrijft: “Al kan aardewerk de meest verheven vesting bereiken, er is geen oorlogstuig te verzinnen dat hem die vast staat in zijn ziel doet wankelen.”

Naar het vlees mag Paulus misschien zwak lijken, indien nodig heeft hij als apostel de kracht en autoriteit een geestelijke campagne te voeren tegen zijn tegenstanders, zij die zich tegen zijn evangelie verzetten en hem aanvallen. En dan niet de mensen zelf, want de strijd is niet tegen vlees en bloed (vers 3; Efe 6:12), maar tegen de geestelijke krachten die de dwaling bewerken. Daarom voegt hij er ook deze opmerking aan toe. In beelden van oorlogsvoering werkt Paulus vervolgens uit hoe zijn wapens, krachtig door God, in staat zijn tot afbreking van bolwerken die zijn tegenstanders tegen het evangelie opgeworpen hadden.

Deze terminologie moet bijzonder levendig zijn voor de Korintiërs. Korinte zelf was in 146 v.Chr. belegerd en verwoest door de Romeinse generaal Lucius Mummius. In de tijd van Paulus waren de muren rondom de stad weliswaar herbouwd, de muren rondom de Acrokorintos, de citadel die boven Korinte lag, lagen nog altijd in puin.

Paulus maakt dan concreter wat hij bestrijdt. Redeneringen of overwegingen worden neergehaald, iedere gedachte gevangen weggevoerd. We zien dan ook dat Paulus geen mensen als tegenstanders ziet, maar menselijke doorredeneringen en gedachten die ingaan of zich verheffen tegen de kennis van God. Het zijn die menselijke redeneringen die hij in veel van zijn brieven bestrijdt en hun verdraaiing aantoont. Het “de verhevenheid die zich verheft” roept weer de beelden op van forten die op grote hoogte liggen, en is zo een duidelijk beeld van vernuftig geconstrueerde leringen en argumenten die zichzelf ondoordringbaar achten en zich zo verheffen tegen de kennis van God. Het zijn die overwegingen en gedachten die Paulus met geestelijke wapens bestrijdt, krachtig door God, en waar geen bolwerk tegen bestand zal blijken (vers 4).

Bij het “de verhevenheid die zich verheft” verwijzen sommige uitleggers weer naar de Sofisten, omdat Paulus zich vaak direct tegen hen afzet. Dit was echter niet omdat de Sofisten en aanhangers van andere filosofische stromingen de tegenstanders van Paulus waren, maar omdat hij met hen vergeleken werd, en hem daardoor verweten werd geen goede redenaar of leraar te zijn, doordat hij zwakte toonde of wispelturig leek.  Hier gaat het echter om “de verhevenheid die zich verheft tegen de kennis van God”, en dat is iets dat de Sofisten en andere filosofische stromingen niet direct deden.

7 Bekijken jullie de dingen overeenkomstig het uiterlijk? Indien iemand meent in zichzelf overtuigd van Christus te zijn, laat hij weer met dit rekenen voor zichzelf, dat zoals hij van Christus is, zo ook wij. 8 Want ingeval ik me bovendien ook wat overmatiger zou beroemen over onze autoriteit, die de Heer ons gegeven heeft tot opbouw en niet tot afbreking van jullie, zal ik niet beschaamd worden. 9 Opdat het niet schijnt alsof ik jullie alleen grote vrees aanjaag door mijn brieven – 10 want hij verklaart: “Zijn brieven inderdaad zijn zwaar en sterk, maar zijn lichamelijke aanwezigheid zwak en zijn woord wordt gekleineerd” – 11 laat de zodanige dit rekenen, dat zoals wij zijn in woord, door brieven, afwezig zijnd, zodanigen zijn wij ook, aanwezig zijnd, in het werk. 12 Want wij durven niet onszelf te beschouwen als of te vergelijken met iemand van hen die zichzelf aanbevelen. Maar zij, zichzelf met zichzelf metend en zichzelf met zichzelf vergelijkend, begrijpen het niet.

Paulus verwijt zijn tegenstanders de dingen overeenkomstig het uiterlijk te zien. De ongeestelijke vleselijke mens kijkt naar de buitenkant van dingen, maar juist bij geestelijke zaken is dit misleidend. Juist de minst geschikte mensen kiest God uit om mee te werken. Zijn tegenstanders beoordeelden Paulus op zijn voorkomen en openbaar optreden (zie 10:10; 11:6), en vielen hem eropaan. Bij hem schijnen de kwaliteiten afwezig te zijn geweest die men vroeg van leiderschap.

Het woord beroemen blijkt ook een sleutelwoord in de verzen die volgen (vers 13; 11:16; 12:1,6). Paulus’ tegenstanders beroemden zich erop afgevaardigden te zijn, maar Paulus ontmaskert ze als valse afgevaardigden (11:13), terwijl hij zelf voor de opperste afgevaardigden niet onderdoet (11:5). In contrast met het vleselijke roemen van zijn tegenstanders roemt Paulus alleen op Gods kracht, die juist in zwakheid naar voren komt (vers 17; 12:9).

Dat Paulus’ brieven bij gelegenheid stevig zijn, daar hebben we in de Korinte brieven en de brief aan de Galaten voldoende voorbeelden van. Maar men beschuldigde hem er dus van dat zijn lichamelijke aanwezigheid zwak was, dat hij onder hen geen indruk maakte als een doortastend afgevaardigde. Dit komt overeen met de beschuldiging uit vers 1, waar het verschil werd verwoord als moed hebben tegenover ootmoedig zijn. Het woord “zwak” kan ook op lichamelijke zwakte duiden, wat Paulus ook niet vreemd was (12:7; Gal 4:13,14; verg. 1Kor 2:3). Zelf omschrijft Paulus zijn houding als zachtmoedig en inschikkelijk (vers 1; 1Tes 2:7).

Wat mogelijk meespeelt in de tegenstelling die de Korintiërs meenden te zien tussen zijn brieven en zijn aanwezigheid en spreken is hoe Paulus, om vrij het evangelie te kunnen delen, dag en nacht handwerk deed als tentenmaker (verg. 1Tes 2:9). Het is precies dit dat weerzin kan hebben opgewekt bij de vooraanstaanden onder de gemeente van Korinte. Het was de kleding en lichamelijk voorkomen van ambachtsmannen dat met name tegenstond. Van Lucianus lezen we dat toen hij zijn beroep koos, hij met opzet koos voor het “waardige voorkomen” van een spreker vergeleken met het “slaafse voorkomen” van een beeldhouwer. Deze mening werd natuurlijk niet gedeeld door het gewone volk, en ook sommige filosofen achtten bepaald werk met de handen goed voor lichaam en ziel.

Maar als een spreker of redenaar kwam, dan keken mensen dus wel naar zijn uiterlijk, en wogen dat mee in de beoordeling van zijn betrouwbaarheid en overredingskracht. Zo schrijft Epictetus dat een filosoof of redenaar, om overtuigend te zijn, “ook een bepaald soort lichaam/voorkomen nodig heeft, want als een ziek man naar voren komt, dun en bleek, dan heeft zijn getuigenis niet meer dezelfde kracht.” De filosoof moest kunnen zeggen: “Kijk, zowel ik als mijn lichaam getuigen van de waarheid van mijn stelling.” In hun ogen zou Paulus’ bescheiden voorkomen, door zijn regelmatige gebrek en zijn vele ambachtswerk, en misschien zelfs lichamelijke zwakte, hebben afgedaan aan de woorden die hij sprak.

Als hij bij hun was overtuigde hij dus niet altijd, en in 11:6 lezen we dit verwijt verwoord als dat hij “gewoonlijk in woord” was. Griekse sprekers waren misschien wel de beste die de wereld gekend heeft. Als de Korintiërs dat als maatstaf hadden, was Paulus voorkomen zwak en zijn spreken wellicht bespottelijk. Maar zo keken ze naar het uiterlijk, en niet naar de krachtige boodschap die hij verkondigde. Want al die geweldige sprekers zijn dood en hun inspanningen met hen, en wat er van hun bewaard is gebleven mist de geestelijke kracht die we vinden in de woorden van Paulus, die tot op de dag van vandaag mensen veranderen.

De beschuldiging in dit hoofdstuk is dat Paulus niet moedig genoeg is bij de Korintiërs (zie vers 1,2). In reactie hierop gebruikt Paulus tweemaal dit hoofdstuk het werkwoord “durven”. Paulus zou niet durven. Met name in dit vers klink een zekere ironie door, want hij wijst gelijk op hun dwaasheid: ze bevelen zichzelf aan, zichzelf met zichzelf metend en zichzelf met zichzelf vergelijkend. Hij concludeert: zij begrijpen het niet. Hij wil niet aan hun maatstaven gemeten worden, helemaal niet als de maatstaf niet deugt.

Onverstand en onzinnig roemen

11  1 Och, dat jullie van mij een beetje onverstand verdroegen; ja, verdraag van mij! 2 Want ik ben jaloers over jullie met een jaloersheid van God, want ik heb jullie aan één man verbonden, om een zuivere maagd aan Christus te presenteren. 3 Ik vrees echter dat wellicht, zoals de slang Eva misleid heeft in zijn list, jullie gedachten verdorven worden, weg van de edelmoedigheid en het zuiver zijn dat in Christus is. 4 Want indien inderdaad iemand die komt een andere Jezus verkondigt, die wij niet verkondigd hebben, of jullie een andersoortige geest verkregen, die jullie niet verkregen hebben, of een andersoortig evangelie, dat jullie niet ontvangen hebben, dan verdragen jullie dat uitstekend. 5 Want ik reken in niets gebrek te lijden vergeleken met de opperste afgevaardigden. 6 Indien ik echter ook gewoonlijk in woord ben, niettemin niet in kennis, maar wij zijn in alles openbaar gemaakt in alle dingen aan jullie. 
      7 Of doe ik een zonde door mijzelf nederig op te stellen, opdat jullie verhoogd worden, dat ik om niet het evangelie van God verkondigd heb aan jullie? 8 Andere gemeenten heb ik beroofd, rantsoen genomen hebbend voor jullie dienst, en toen ik aanwezig was bij jullie en gebrek leed, was ik niet iemand tot last. 9 Want het mij ontbrekende vulden de broeders op, gekomen vanaf Macedonië, en in alles heb ik mijzelf bewaard en zal ik mijzelf bewaren niet bezwarend te zijn voor jullie.

Paulus gaat in dit hoofdstuk verder met zijn verdediging op een manier die hij zelf onverstand noemt. Want hoewel hij eerder het roemen, en met name het jezelf vergelijken met andere mensen, heeft afgedaan, en er heel de brief al op stond dat zijn roem en gezag van God afkomstig was (zie bijv. 3:1-3; 5:12; 10:7,12,16-18), gaat hij zich in de komende verzen toch vergelijken met mensen. Dat noemt hij dan ook “onzinnig” (vers 23), maar doordat zijn tegenstanders zo’n invloed hebben gekregen met hun onzinnige roemen, bestrijdt hij hen met hun eigen middelen. Alleen zo konden de Korintiërs overtuigd worden (12:11). Hij gaat echter niet met zijn tegenstanders mee in hun zelfverhoging, zoals de Sofisten dat deden in die tijd, maar roemt met ironie, want waar zij kracht en standvastigheid hooghouden, sterk daadkrachtig leiderschap, verkondigt hij de Christus die zachtmoedig en inschikkelijk was (10:1).

Hij roemt dan ook niet in zijn kracht, maar in zijn zwakte (11:30) en alles wat hij als apostel heeft moeten verduren. Hij beweert zelfs dat in zwakheid pas echte kracht schuilt (12:10), maar de troef die hij op zak heeft is Christus, Die in zwakte stierf (13:4). Zo toont hij de dwaasheid van zijn tegenstanders aan.

Dat ze Paulus aanvielen op zijn spraak, hem vergelijkend met de Griekse sprekers, verraadt dat ze waarschijnlijk uit een hellenistisch milieu kwamen. Ze roemden in zichzelf (10:12) en eisten dat de gemeente hen financieel ondersteunde (vers 20). Waarschijnlijk brachten zij ook de kwestie van het houden van de wet op, wat Paulus ertoe zette hierover in 3:6-18 uit te wijden, en zijn dienst hier tegenover te zetten. Ook hier benadrukt Paulus het verschil. Ze verkondigden een andere Jezus, een andersoortige geest, een andersoortig evangelie (verg. Gal 1:6-8).

En opnieuw reageert Paulus met ironie op zijn tegenstanders. Zijn tegenstanders noemden zichzelf afgevaardigden, en wel betere afgevaardigden dan Paulus, die zij afdeden als zwak, een slechte leider, iemand die niet welbespraakt was. Hij meent in niets gebrek te lijden vergeleken met, onder te doen voor, deze zogenaamde opperste afgevaardigden. Al konden ze zijn gewoonlijke manier van spreken en zijn bescheiden voorkomen niet waarderen, in kennis ging hij ver boven ze uit. Hij wist alles wat de besnijdenis verkondigde, ja, was opgeleid door een van de meest vooraanstaande farizeeërs, Gamaliël (Hand 22:3), en kende alles wat zij te verkondigen hadden. De besnijdenis moest echter leren van de boodschap die aan Paulus toevertrouwd was, het evangelie van de voorhuid, dat hij aan de natiën verkondigde (Gal 2:7; 1Tim 2:7; 2Tim 1:11), en hadden daar moeite mee. Petrus, de grootste van de apostelen, noemt een paar van de dingen in zijn brieven moeilijk te begrijpen (2Pet 3:16). De Korintiërs waren hiermee bekend, zij hadden zijn kennis vernomen en waren door zijn boodschap tot geloof gekomen. Daarom zegt hij: wij zijn in alles openbaar gemaakt in alle dingen aan jullie.

Paulus werd verweten dat hij niet, zoals de andere apostelen deden, een financiële vergoeding ontving voor zijn werk onder hen. Wellicht werd dit tegen hem gebruikt, alsof zijn houding zou aantonen dat hij er geen recht op had, en dus geen echte afgevaardigde was, want zij deden dat wel (1Kor 9:3-5). Wederom beantwoordt Paulus dit verwijt met ironie. Doe ik een zonde door mijzelf nederig op te stellen, opdat jullie verhoogd worden? Zo gesteld kunnen ze moeilijk beweren dat het fout was. Hij stelde zich nederig op door hard te werken om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Niet alleen was dit een voorbeeld voor de gemeenten, het was ook om het evangelie geen hindernis te geven (1Kor 9:12). Voor armen en slaven was het vragen van geld zeker een belemmering geweest om de boodschap te ontvangen.

Onder de Grieken en Romeinen in die tijd was er enige discussie over wat de juiste manier was voor filosofen en leraren om in hun levensonderhoud te voorzien. Cynici bedelden, Sofisten brachten kosten in rekening, filosofen hadden vaak een patron, een rijke ondersteuner, en Stoïcijnen deden een van de bovenstaande dingen of ondersteunden zich net als Paulus met een ambacht. Zo schreef de Stoïcijn Musonius Rufus “Men zou eerder ontberingen doorstaan en de pijn van handwerk met zijn eigen lichaam, dan op iemand anders vertrouwen voor zijn onderhoud.” Want het hebben van een patron betekende vaak dat je niet alleen ondersteund werd, maar ook allerlei verplichtingen had. Dit werd dan ook gezien als haast een vorm van slavernij.

Bij het geld krijgen van een patron hoorde dus de verwachting dat als een gift werd aangeboden, wat vaak ook gezien werd als een aanbod van vriendschap, dat daar op een passende manier op gereageerd moest worden. Het afwijzen van een dergelijke gift kon dus gezien worden als het afwijzen van vriendschap, of dat hij hen niet als een waardige partij zag om mee in zee te gaan. Door de giften af te wijzen heeft Paulus waarschijnlijk enkele culturele voorschriften overtreden en de Korintiërs beledigd.

21 Naar oneer zeg ik dit, alsof wij zwak geweest zijn. 
      Waarin echter iemand ook maar zou durven (in onverstand zeg ik dit), ook ík durf het. 22 Hebreeërs zijn zij? Ik ook! Israëlieten zijn zij? Ik ook! Zaad van Abraham zijn zij? Ik ook! 23 Dienaren van Christus zijn zij? (Onzinnig spreek ik.) Boven hen ben ik dat! Overvloediger in moeiten, overvloediger in gevangenissen, bovenmatig in slagen, vaak in doodsgevaren. 24 Door de Joden heb ik vijfmaal veertig min één ontvangen. 25 Driemaal ben ik met de roede geslagen, eenmaal ben ik gestenigd, driemaal heb ik schipbreuk geleden, een nacht en een dag heb ik in het moeras doorgebracht. 26 Vaak in reizen, met gevaren van rivieren, met gevaren van rovers, met gevaren uit mijn geslacht, metgevaren uit de natiën, met gevaren in de stad, met gevaren in de wildernis, met gevaren op zee, met gevaren onder valse broeders; 27 in moeite en inspanning, vaak in waakzaamheid, met honger en dorst, vaak tijdens het vasten, in kou en naaktheid; 28 dat is nog los van wat uitgezonderd is, de druk op mij van de dagelijkse zorg van alle gemeenten.
      29 Is iemand zwak, en ben ik dan niet ook zwak? Wordt iemand verstrikt, en brand ík dan niet? 30 Indien ik moet roemen, dan zal ik roemen in dat wat mijn zwakheid is.

Hier beginnen we wat te zien van de dingen waar Paulus’ zijn tegenstanders zich op beroemden. Allereerst hechtten zij blijkbaar veel waarde aan hun afkomst en het volk waar ze toe behoorden. Zij voelden zich verheven boven de natiën, wellicht zelfs boven Paulus die uit Tarsus kwam, terwijl zij uit Judea kwamen.

Na te hebben geroemd op hun afkomst is hun volgende claim dat ze dienaren van Christus zijn. Zij hebben hiervoor echter andere kwalificaties voor ogen dan Paulus. Waar zij hem ongeschikt achtten door onder meer zijn milde houding, verachtelijk spreken en schijnbaar lichtvaardig handelen, laat Paulus hier zien wat pas echt een dienaar van Christus kwalificeert: ontbering en lijden. Wat volgt is een opsomming van wat hij heeft moeten doorstaan, een lijst vergelijkbaar met wat we vinden in 6:4-5 en 4:8-9. Omdat hij dit vergeleken met hen overvloedig en bovenmatig had meegemaakt, zegt hij: Boven hen ben ik dat! Maar zoals hij eerder al gezegd had is zijn vergelijken met hen onzinnig, zeker omdat hij daarmee ingaat op hun claim ook dienaren van Christus te zijn. Eerder had Paulus hun al bestempeld als bedrieglijke werkers, valse apostelen en dienaren van satan (vers 13-15).

In het volgende hoofdstuk zou Paulus nog verder gaan met dit onzinnig roemen, door zijn visioen te omschrijven dat hij gehad had, en waar hij zich op voor zou kunnen staan. Maar hij haast zich om er juist aan toe te voegen dat om te voorkomen dat hij zich door zo’n ervaring zou verheffen, hij een doorn in het vlees had gekregen, een engel van satan die hem met vuisten sloeg. In het antwoord op zijn smeken of dit weggenomen kon worden wordt Paulus hele betoog gelijk mooi samengevat, dat het niet om hemzelf ging, niet om zijn eigen kracht of kwalificaties, maar die van God en Christus:

12  … 9 en Hij (God) heeft uitgesproken tot mij: “Voldoende voor jou is Mijn genade, want Mijn kracht wordt volbracht in zwakheid.” Met veel genot dan zal ik veeleer roemen in mijn zwakheden, opdat op mij de kracht van Christus zou tabernakelen.

Zo krijgen we een mooi inkijkje in wat er speelde in Korinte, in de gebruiken van de groepen van die tijd, in de verwijten aan het adres van Paulus en hoe hij dat prachtig en met de nodige ironie omdraait, door júist in zijn zwakheid te roemen, en dat júist als kwalificatie van een afgevaardigde en dienaar van Christus te stellen. Want in zwakheid wordt Zijn kracht volbracht. Een waarheid die voor alle gelovigen geldt. Bij God vinden we kracht, Hij is de bron van alles. Zoals hij in 10:17 zegt:

10  17 Wie echter roemt, laat hij in de Heer roemen!

Deel met anderen