Neen, het gaat hier niet om een sportwedstrijd. De apostel Paulus waarschuwde voor de strijd die mensen door het opwerpen van dwaze en nutteloze vragen teweegbrengen (2Timotheus 2:23). Zijn woorden leken vergeten toen al vroeg in de geschiedenis van het christendom gelovigen zich gingen afvragen: ‘Is God: de Vader én de Zoon én de heilige geest?’ Het antwoord dat na veel geruzie gewonnen heeft, is neergelegd in de leer van de drie-eenheid Gods. Deze leer heeft de gemoederen tot nu toe zeventien eeuwen lang in beroering gehouden. Iedereen die haar niet kon aanvaarden, werd verketterd. Dat is tot heden toe zo gebleven. Dat het een onschriftuurlijke, tegen Gods Woord indruisende leer is, zal hierna worden aangetoond. Maar eerst moeten wij weten wat de leer van de drie-eenheid inhoudt.
Illustratief voor het belang dat mensen aan de leer van de drie-eenheid hechten, zijn de woorden van de geloofsbelijdenis die aan Athanasius (in het jaar 333) wordt toegeschreven. Ze zijn in de zeventiende eeuw door de Nederlandse kerkhervormers zonder meer overgenomen: ‘28. Daarom zo iemand wil zalig worden, die moet aldus van de Drievuldigheid geloven.’ 1 Je moet dat maar durven stellen!
De Geloofsbelijdenis van Nicea
De leer van de drie-eenheid heeft vaste voet gekregen in een verklaring die werd opgesteld op 19 juni 325 te Nicea, tijdens het eerste oecumenisch concilie. Daarin was over de relatie tussen de Vader en de Zoon het volgende geformuleerd: ‘… de eniggeboren Zoon van God, dat wil zeggen uit het wezen van de Vader …’
Op last van keizer Constantijn, die het concilie had bijeengeroepen en bijgewoond, werd deze formulering aangepast. De keizer wordt tot op de huidige dag gehoorzaamd, want in de kerkboeken staat nog steeds zijn versie te lezen: ‘… den eniggeboren Zoon van God (…) geboren, niet gemaakt, van hetzelfde wezen met den Vader …’
De leer van de drie-eenheid is voor protestants Nederland onder meer vastgelegd in artikel 8 van de Belijdenis des Geloofs der Gereformeerde Kerken in Nederland (Dordrecht, 1618 en 1619).
Leesbril
Maar de Schrift rept toch met geen woord over de leer van de drie-eenheid? Dat heeft theologen er niet van weerhouden om daarop droogweg te antwoorden dat de gehele Schrift met de bril van deze leer op geschreven is, ook al geeft zij dat nergens met zoveel woorden aan. Want artikel 9 van de Belijdenis des Geloofs stelt zonder enig voorbehoud: ‘Deze leer van de Heilige Drievuldigheid is altijd beweerd en onderhouden geweest bij de ware Kerk, van de tijden der apostelen af tot nu toe (…) Over zulks nemen wij in dit stuk gaarne aan de drie geloofssommen, namelijk der Apostelen, van Nicéa, en van Athanasius; insgelijks hetgeen daarvan door de ouden in gelijkvormigheid met deze besloten is.’ De veronderstelling dat de Schrift iets niet noemt, omdat het zo vanzelfsprekend zou zijn, is volkomen uit de lucht gegrepen en zet de deur open voor allerlei wind van leer.
De leer van de drie-eenheid samengevat
De drie-eenheid stelt één gemeenschappelijk wezen voor met drie personen (zelfstandigheden of zijnswijzen). Daarvan is de Vader de Bron en Schepper van alles en Christus de Zaligmaker die ten volle mens werd in lichaam en ziel. Van de heilige geest wordt geleerd dat deze geen schepsel is, maar eenzelfde zelfstandigheid als de Vader en de Zoon en ‘van eeuwigheid’ van Hen beiden uitgaat (artikel 11, Belijdenis des Geloofs). Een en ander is, na Athanasius’ dood in 373, op het tweede oecumenisch concilie, te Constantinopel, bijeengeroepen door keizer Theodosius, definitief bekrachtigd en wordt tot in onze dagen toe als Schriftuurlijke waarheid geleerd.
Eén God en één Heer
De heilige Schrift maakt het de gelovige aanzienlijk gemakkelijker dan de leer van de drie-eenheid. Om te beginnen verbiedt zij het eenvoudig om drie ‘personen’ (zelfstandigheden) God te noemen: ‘Ik, Jahweh, jullie Elohiem (…) jullie zullen geen andere Elohiem voor Mijn aangezicht hebben’ (Exodus 20:2-3 en Deuteronomium 5:6-7). Want er is slechts één God: ‘Hoor Israël: Jahweh, onze Elohiem, Jahweh is één!’ (Deuteronomium 6:4; Marcus 12:29). Daarop wijst ook Paulus in 1 Corinthiërs 8:4.
In 1Corinthiers 8:6 schrijft Paulus: ‘Maar voor ons is er één God (heisεις theosθεος), de Vader, uit Wie alles is en wij naar binnen in Hem en één Heer (heisεις kuriosκυριος), Jezus Christus, door Wie alles is en wij door Hem’ (lees ook Efeze 4:5-6). God is de bron en het doel van alle dingen, Christus is het kanaal van alle dingen. Zo wordt overal in de Schrift over Hen gesproken. Van ons wordt nooit gezegd dat wij uit Christus zijn, wél dat wij uit God zijn. Ook Christus kon van zichzelf getuigen dat Hij uit God was (Johannes 8:42). Alles is immers uit God (Romeinen 11:36).
Christus als Beeld, Woord en Vorm van God
In 1Corinthiers 11:3 staat nadrukkelijk dat God (hoο theosθεος) ‘het hoofd van de Christus is’. Wat Paulus in 1 Corinthiërs schrijft, valt dus niet te rijmen met de leer van de drie-eenheid die Christus voor een zijnswijze van God aanziet en Hem ‘van hetzelfde wezen’ verklaart. Paulus maakt hier duidelijk dat er tussen God (ο θεος) en de Heer (hoο kuriosκυριος), tussen de Vader en Jezus Christus, wel degelijk een wezenlijk verschil bestaat.
In dit verband wordt de leer van de drie-eenheid – niet de heilige Schrift – voor ons nog onbegrijpelijker, wanneer wij in 2Corinthiers 4:4 lezen dat Christus het beeld (eikōnεικων) is van de theosθεος. Om de betekenis van eikōnεικων – en daarmee het wezenlijke verschil tussen God en de Christus – aan te scherpen, voegt Paulus in Colossenzen 1:15 daaraan toe dat God onzichtbaar is. Als Gods eikōnεικων maakte Christus Hem als het ware zichtbaar, door Zijn Woord (logosλογος, Johannes 1:1-14) drukte Hij Diens gedachten uit en als Zijn vorm (morphēμορφη, Filippenzen 2:6-7) toonde Hij Diens heerlijkheid. Het is altijd Christus die zichzelf ontledigd en vernederd heeft, nooit God. Volgens de leer van de drie-eenheid zou dat wèl zo moeten zijn.
De heilige geest
In artikel 11 van de Belijdenis des Geloofs staat: ‘Wij geloven en belijden ook dat de Heilige Geest van eeuwigheid van den Vader en den Zoon uitgaat (…)’
Uit de woorden van Gabriël, de hemelse boodschapper, blijkt echter dat dit onmogelijk waar kan zijn: ‘heilige geest zal op jou komen en kracht van de Hoogste zal jou overschaduwen’ (Lucas 1:35). Velen waren er zelfs getuige van dat bij de doop van de Heer de heilige geest lichamelijk waarneembaar, als een duif, op Hem neerdaalde (Lucas 3:22). Zij zouden vreemd hebben opgekeken wanneer een theoloog hen op dat moment zou vertellen dat de heilige geest van de Zoon uitging en met Hem van éénzelfde wezen was. Onze Heer Zelf zei tegen Zijn discipelen dat de heilige geest door de Vader gezonden werd (Johannes 14:26). Dat ligt geheel in de lijn van de profetieën van, onder anderen, Jesaja: ‘geest van Jahweh zal op Hem rusten’ (11:2) en ‘geest van Mijn Heer Jahweh is op Mij’ (61:1; Lucas 4:18).
Wie de Schrift nauwkeurig leest, zal opmerken dat de heilige geest geen persoon is, maar een kracht die verstand schenkt, leven inblaast en zaken in beweging zet. Het Griekse woord voor ‘geest‘, pneumaπνευμα, is dan ook onzijdig. Zowel dit Griekse woord als het Hebreeuwse woord (רוח (ròeach)) zijn afgeleid van een werkwoord dat ‘blazen’ betekent. De uitgang van het Griekse woord, -μα, wijst op een resultaat of effect en betekent letterlijk ‘blaas-effect’. Zelfs de woordbetekenis toont aan dat het in strijd met de Schrift is om de heilige geest als één van de drie zijnswijzen van een drie-enig God te zien. Daarom schrijven wij in concordante publicaties ‘geest’ zonder hoofdletter zonder ook maar iets af te willen doen aan onze eerbied voor Gods heilige geest!
Het comma Johannaeum
Een belangrijk, maar inmiddels als onbetrouwbaar door de mand gevallen argument vormde eeuwenlang het comma Johannaeum. Daarmee wordt het zinsdeel in 1Johannes 5:7-8 aangeduid, dat thans – behalve door de rooms-katholieke kerk – als een niet authentieke invoeging uit de vierde eeuw wordt beschouwd. Deze invoeging, die als het werk van een vrome schriftvervalser moet worden beschouwd, is hierna tussen haken aangegeven: ‘(…) dat er drie zijn die getuigen [in de hemel: de Vader, het Woord en de heilige geest; en deze drie zijn één. En drie zijn er die getuigen op de aarde]: de geest en het water en het bloed, en de drie zijn tot één (…)’
De onvervalste, heilige Schrift heeft het hier echter over de drie feiten die bewijzen en belijden dat Jezus de Messias, de Zoon van God, de verheerlijkte Heer is. Die feiten zijn hierna in chronologische volgorde aangegeven:
- het water waarmee Hij in de Jordaan door Johannes gedoopt werd en de woorden die de stem uit de hemel daarbij sprak (Mattheus 3:17);
- het bloed dat naar Zijn kruisiging verwijst en wat de Romeinse centurio daar riep (Mattheus 27:54);
- de geest die na Zijn verheerlijking werd uitgestort en Hem als Messias aanwees (Johannes 7:39-42).
Het belang
Het zal de lezer inmiddels wel duidelijk geworden zijn dat wie de Schrift leest met de bril van de leer van de drie-eenheid op, de Schrift niet goed zal kunnen begrijpen. Niet voor niets heeft men het in kerkelijke kringen over ‘die moeilijke leer’. Geen wonder dat zij al eeuwenlang oorzaak van twist is. Hier scheiden onze wegen zich van hen die aan menselijke lering voorrang geven. Ons belang is niet een leer van mensen, maar ligt besloten in Paulus’ gebed:(…) dat de God van onze Heer Jezus Christus, de Vader van de heerlijkheid, jullie geve een geest van wijsheid en onthulling in erkenning van Hem – verlicht zijnde de ogen van jullie hart – opdat jullie zien wat de verwachting is van Zijn roeping en wat de rijkdom is van de heerlijkheid van Zijn lotgenieting te midden van de heiligen
Rotterdam 1999 en herzien op 24-12-2006.
Bijbelteksten volgens de concordante methode direct uit de grondtekst vertaald.