Koning Hizkia en de woorden van Sanherib

Koninkrijk Israël (10 stammenrijk) onder de voet gelopen. 
Bij het einde van het leven van Koning Salomo gebeurde het dat zijn hart werd meegevoerd door de afgoden van zijn vele vreemde vrouwen in het paleis. Daarbij bouwde hij hoogten ter verering van die afgoden, waaronder voor Moloch, de gruwel der Ammonieten1Kon.11:7  ‘Derhalve werd de HERE vertoornd op Salomo, omdat zijn hart zich afgewend had van de HERE, de God van Israël, die hem tweemaal verschenen was, en die hem te dezer zake geboden had geen andere goden achterna te lopen.’ 1Kon.11:9,10 [NBG‘Toen zeide de HERE tot Salomo: Omdat het zo met u gesteld is, dat gij mijn verbond en mijn inzettingen, die Ik u geboden had, niet in acht genomen hebt, zal Ik voorzeker het koninkrijk van u afscheuren en het uw knecht geven.’ 1Kon.11:11

Na een goed begin van trouw aan God, wandelde Salomo uiteindelijk niet meer zoals zijn vader Koning David deed. De enorme voorspoed en welvaart van “de B.V. Salomo”, waar het koninkrijk steeds meer op gaat lijken, leidt uiteindelijk tot geestelijke armoede, ontaardt in moreel verval en ook afval van de God van Israël. De zware herendienst aan Salomo doet het volk kreunen onder die last. (Zie de woorden van de HERE, uitge­sproken door de profeet Samuël over ‘koningschap’: 1Samuel 8:10-18.) Het grote Israël van het Huis van David en het koninkrijk en vrederijk van Salomo zal tijdens het koningschap van Salomo’s zoon Rechabeam uiteen­vallen. Alleen Juda (met Benjamin) zal overblijven, ter wille van Gods knecht David en ter wille van Jeruzalem dat de HERE verkoren heeft. En natuurlijk vanwege de lijn van koningen van Juda die tenslotte zal leiden tot de heerlijke komst van ‘het rijsje uit de tronk van Isaï’: de Koning der Koningen! 

Het Huis van David is min of meer terug bij af, n.l. de situatie dat David als koning van Juda alleen begon. De overige tien stammen vormen een eigen koninkrijk onder leiding van Jerobeam. 

Jerobeam, de ‘knecht’ van Salomo
‘Ook Jerobeam, de zoon van Nebat, een Efraïmiet, uit Serada, wiens moeder, een weduwe, Serua heette, een dienaar van Salomo, hief de hand tegen de koning op.’ 1Kon.11:26 [NBG] De betekenis van de naam Jerobeam wil zoveel zeggen als (voor zover de verklaring van een naam zeker is): ‘moge het volk toenemen’; wiens volk ontelbaar is’; ‘moge het volk strijden, (rede)twisten, wedijveren (om heerschappij)’. Vooral deze derde ver­klaring lijkt passend te zijn in het leven van Jerobeam. Hij is niet zomaar een rebellerende dienaar, hij is een aangewezen werktuig om het koninkrijk van twaalf stammen af te breken. ‘Toen greep [de profeet] Achia de nieuwe mantel die hij droeg en scheurde die in twaalf stukken; hij zeide tot Jerobeam: Neem voor u tien stuk­ken, want zo zegt de HERE, de God van Israël: zie, Ik ga het koninkrijk van Salomo afscheuren, en ik geef u 10 stammen – maar één stam zal voor hem zijn, ter wille van mijn knecht David en van Jeruzalem, de stad die ik uit alle stammen van Israël verkoren heb – ‘. 1Kon.11:30-32 [NBG]                  Verderop in hoofdstuk 11 valt te lezen dat de profeet aan Jerobeam meegeeft dat de HERE hem de heerschappij zal geven over alles wat hij begeert en dat hij koning zal zijn over Israël. Dat hij moet horen naar alles wat Hij gebiedt, in Zijn wegen wandelt, en doet wat recht is in Zijn ogen door Zijn inzettingen en geboden in acht te nemen, zoals mijn knecht David gedaan heeft. ‘(…) Ik zal met u zijn en u een duurzaam huis bouwen, zoals ik voor David gebouwd heb, en Ik zal u Israël geven. Vgl 1Kon.11:37,38  God stelt aan Jerobeam dezelfde voorwaarden als aan het volk onder Mozes, onder Jozua, en bij David: ‘Neem mijn inzettingen en geboden in acht! En Ik zal met u zijn’. Een opdracht die, zoals uit de bijbelse geschiedenis blijkt, niet eenvoudig is voor mensen om blijvend in gedachten te hebben en uit te voeren!

God verandert de era’s en tijden, Hij stelt koningen aan, en, als volgens Zijn voornemen de tijd daar gekomen is, zet Hij ze ook af. Ter illustratie van deze bijzonderheid hoe God dat bewerkt in de wereld, en de heersers op Zijn tijd voor Zijn doel naar voren brengt, volgt hier een bekend citaat uit Jesaja 45 vers 1-2; 4-5: ‘Zo zegt de HERE tot zijn gezalfde, tot Kores, wiens rechterhand Ik gevat heb om volken vóór hem neer te werpen: de lendenen van koningen ontgord Ik; om deuren vóór hem te openen, geen poorten blijven gesloten. Ik zelf zal voor u uitgaan en de oneffenheden effenen; koperen deuren zal Ik verbreken en ijzeren grendels verbrijzelen.’ ‘Ter wille van mijn knecht Jakob en van Israël, mijn uitverkorene, riep Ik u bij naam, gaf u een erenaam, hoewel gij Mij niet kende. Ik ben de HERE en er is geen ander; buiten Mij is er geen God.’ Buiten hemzelf om, wordt Kores, een vorst uit de heidenen, met deze positie bekleed door Jahweh. Kores wordt ‘zijn gezalfde’ genoemd (teken van koningschap) en is geroepene, ondanks het feit dat Kores God niet kende!

Salomo trachtte Jerobeam te doden, doch Jerobeam maakt zich uit de voeten en vlucht naar Egypte tot Salomo komt te overlijden.

Jerobeam keert terug uit Egypte
‘Aldus werden de Israëlieten (de 10 stammen) van Davids huis afvallig tot op de huidige dag. Zodra geheel Israël gehoord had, dat Jerobeam teruggekeerd was, hadden zij hem ontboden naar de volksvergadering en hem koning gemaaktover geheel Israël.’ 1Kon.12:19,20 [NBG]  Jerobeam is teruggekeerd uit Egypte. Al snel hebben de afvallige tien stammen dat in de gaten en betrekken Jerobeam in hun toekomstvisie. Dit past Jerobeam als een handschoen, het koningschap wordt hem zo in de schoot geworpen! Er komt echter geen profeet aan te pas om Jerobeam tot koning te zalven, dit is ook tekenend voor zijn regeringswijze: geen inzettingen, geen geboden, geen eredienst van Jahweh, integendeel!! Jerobeam beseft dat het gemis van de eredienst aan God en het eventueel verlangen van zijn onderdanen om voor de grote feesten naar Jeruzalem te trekken, hem hindert om aanzien te verkrijgen onder het volk. 

Jerobeam stelt een afgodendienst in
‘Toen overlegde de koning en maakte twee gouden kalveren, en zeide tot het volk: Het is teveel voor u om op te trekken naar Jeruzalem. Dit zijn uw goden, o Israël, die u uit Egypte hebben geleid. Hij stelde het ene op te Betel en het andere plaatste hij te Dan. En dit werd een oorzaak tot zonde, zelfs was het volk uitgelopen voor het ene (beeld) uitgelopen tot Dan toe. Verder maakte hij tempels op hoogten, en stelde priesters aan uit alle kringen van het volk, die niet tot de Levieten behoorden. Ook voerde Jerobeam een feest in voor de achtste maand, voor de vijftiende dag van die maand, overeenkomstig het feest in Juda, en hij besteeg het altaar. Zo deed hij te Betel en offerde aan de kalveren die hij gemaakt had.’ 1Kon.12:28-32 [NBG]

Wat een onvoorstelbare afgoderij brengt Jerobeam over zijn tien stammen! Een dubbele overtreding op het verbod om een beeld te maken en je daarvoor neer te buigen. Zelfs het volk in de woestijn onder leiding van Aäron was niet op zo’n goddeloos idee gekomen bij het maken van het eerste gouden kalf! En dan de keuze van de plaats: Betel! Dit betekent ‘Huis van God’. Hoe blind kun je zijn. Wat een godslastering om te zeggen dat deze twee gouden kalveren de goden zijn die het volk Israël uit Egypte hebben geleid! Het gaat elke duistere fantasie te boven. Verder bedriegt hij de Israëlieten door te stellen dat de reis naar Jeruzalem te vermoeiend is, om vervolgens één van de twee kalveren in Dan neer te zetten! Het oude Dan wordt geïdentificeerd met ‘Tel Dan’ in het uiterste Noorden van Israël. Bij opgravingen zijn hier de vermoedelijke resten van de offerhoogte van Jerobeam gevonden en een heel bijzondere inscriptie op kleitablet: het eerste archeologische bewijs, buiten de bijbel­teksten om, waar gesproken wordt van een koning van Israël en het ‘Huis van David’.

Waarom nu zoveel tijd en tekst besteden aan de zonden van Jerobeam? Wel, het is zeer leerzaam om naar zijn overleggingen te kijken, die komen namelijk voort uit een eigenzinnig hart; ondanks het feit dat God hem tot werktuig heeft verkozen in Zijn plan. Het is ook een soort stramien in het bestaan van Israël, zelf plannen en keuzes willen maken die afwijken van de inzettingen en geboden van Jahweh. De woorden van Jerobeam over offers, heilige hoogten en (afgods)beelden zijn nog betrekkelijk eenvoudig te onderscheiden. Het wordt lastiger als er woorden, die voorkomen in Gods woord, gebruikt worden door mensen met eigen bedoelingen.

Ondergang van het tienstammen(konink)rijk
De tijd van de koningen van Israël en Juda kenmerkt zich door afwisselende perioden van rust en van strijd, oorlog. Soms ook broederstrijd, onderlinge oorlogen. De tijden van oorlog zijn heftig, met name als de heersers van de grotere rijken hun oog op Israël en/of Juda laten vallen. Na een periode van ca. 250 jaar wordt Israël weer aangevallen; als de hoofdstad van dat moment, Samaria, wordt ingenomen door de koning van Assur, is het voorbij. Zie 2Koningen 17:1-6. Hier begint een ballingschap voor de inwoners van het koninkrijk bestaande uit de tien stammen die destijds afstand namen van het ‘Huis van David’ in de tijd kort na koning Salomo. Koning Hosea was hier de laatste koning, hij regeerde negen jaar vanuit Samaria. Toen Hosea de opgelegde schattingen niet meer betaalde aan Salmanassar, de koning van Assur, was zijn vonnis getekend. Hij werd gevangen gezet, de Assyriërs trokken als een plaag door het land, naar Samaria. Na een belegering van drie jaar werd de stad ingenomen rond het jaar 722 voor Christus. (Bedenk dat er diverse tijdrekeningen in omloop zijn)

Ten gevolge van de verplichte afgodendienst van Jerobeam zijn veel Levieten uit het tienstammenrijk gevlucht naar Juda, waar het toen nog mogelijk was de dienst van de Here uit te voeren.

Hizkia verwijdert afgoden, herstelt tempeldienst en paasfeest te Jeruzalem
Voordat koning Hizkia ter sprake komt, moeten er even aandacht besteed worden aan zijn vader Achaz. Van Juda kan gezegd worden dat met enige regelmaat de koningen probeerden naar de weg van David te handelen, dit in tegenstelling tot de meeste koningen van het tienstammenrijk. Maar dat geldt niet voor koning Achaz van Juda! Integendeel: ‘Hij deed niet wat recht is in de ogen van de HERE, Zijn God, zoals zijn vader David, maar hij wandelde in de weg der koningen van Israël. Ook deed hij zijn zoon door het vuur gaan in overeenstemming met de gruwelen der volken, die de HERE voor de Israëlieten had verdreven.’ 2Kon.16:2-3 [NBGDoor het vuur doen gaan wil zeggen, dat er een kindoffer gebracht wordt aan de afgod Moloch (of Adrammelech, maar komt op hetzelfde neer) door verbranding. ‘Hij krenkte de HERE, de God zijner vaderen.’ 2Kron.28:25 b [NBG] Hoewel Gods woord dit niet benoemt, zou dit vuuroffer aan die afgod, bij Hizkia wel eens tot diepe afschuw ten aanzien van de houding van zijn vader geleid kunnen hebben. Hierdoor heeft hij immers minstens één broer(tje) verloren. 

Hoe dan ook: In het derde jaar van Hosea, de koning van Israël, werd Hizkia, de zoon van Achaz koning van Juda. Hij deed wat recht is in de ogen deze HEREN, geheel zoals zijn Vader David gedaan had. Hij vertrouwde op de HERE, de God van Israël; na hem was zijn gelijke niet onder al de HERE van Juda; noch ook onder hen die vóór hem geweest waren; hij hing de HERE aan, week niet van Hem af en onderhield de geboden die de HERE aan Mozes geboden had. De HERE was met hem; overal, waar hij uittrok, was hij voorspoedig. Zie 2Kon.18:1-7 [NBG] Hizkia ging voortvarend te werk, afgodenaltaren werden uit de tempel van Salomo verwijderd, gewijde palen neergehaald. Ja, hij liet zelfs het beeld van de ‘koperen slang’ uit de tijd van Mozes uit de tempel halen en vernietigen omdat men gewoon was dit als afgod te aanbidden. Hij herstelt de eredienst in de tempel en voert zelfs de viering van het paasfeest opnieuw in.

Ondanks de geweldige daden van Hizkia voor de HERE, komt toch tijdens zijn regering de koning van Assur het land binnenvallen, evenals enkele jaren daarvoor gebeurde in Israël door een eerdere koning uit Assur, Salmanassar. Samaria is ingenomen tijdens het 9e jaar van Hizkia. Juda en Jeruzalem zijn aangevallen in het 14e jaar van Hizkia door Sanherib, koning van Assur. Er is een hoofdrol weggelegd voor de maarschalk van Sanherib die zich opstelt voor de poorten van Jeruzalem om Hizkia en het volk angst aan te jagen, zodat ze zullen zwichten voor zijn bedreigingen. Hij houdt een betoog waarin hij Hizkia én de Judeeërs aanspreekt met bekende woorden die hun vertrouwd in de oren zullen klinken! Wat heeft de maarschalk te zeggen en hoe pakt hij dat aan?


Want de HERE, uw God, brengt u in een goed land

Eigenlijk is dit het kernpunt van dit verhaal. Zijn alle woorden die ‘bijbels klinken’ betrouwbaar en toepasbaar? In het geval van Hizkia en zijn onderdanen, die komen voor de keuze: luisteren en gehoorzamen aan de maarschalk, of afwijzen? Eerst maar enkele vindplaatsen die iets over het goede land zeggen:

Deuteronomium 8:5-9:

‘Erken dan van harte, dat de HERE, uw God, u vermaant, zoals een man zijn zoon vermaant, en onderhoud de geboden van de HERE, uw God, door in zijn wegen te wandelen en Hem te vrezen. Want de HERE, uw God, brengt u in een goed land, een land van beken, bronnen en wateren, die in de dalen en op de bergen ontspringen; een land van tarwe en gerst, van wijnstokken, vijgenbomen en granaatappelen; een land van olierijke olijfbomen en honig; een land, waarin gij niet in armoede uw brood zult eten, waarin gij aan niets gebrek zult hebben (…). Gij zult eten en verzadigd worden en de HERE, uw God, prijzen om het goede land dat Hij u gaf.’ Hier lezen we de belofte, het toekomstbeeld dat Jahweh aan zijn volk geeft. Een houvast om elke dag in herinnering te nemen.

1Koningen 4:24,25:

‘Want hij [Salomo] heerste over alles (…) en hij had vrede [shalom] rondom alle zijden, zodat Juda en Israël gerust woonden, ieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgenboom, van Dan tot Berseba, gedurende het leven van Salomo.’ De belofte, het woord van Jahwe om inderdaad het beloofde land en de daarin voorspelde zaken te ontvangen, wordt al uitgebeeld gedurende het vredesrijk van Salomo, als voorafschaduwing van het echte dat nog in het verschiet ligt. De wensgedachte en hoop van iedere Israëliet om tot rust te komen en dat ieder zich heeft gezet onder zijn wijnstok en vijgenboom. 

Micha 4:4 (deze profeet leefde in de dagen van koning Jotham, Achaz en Hizkia) (In het laatste der dagen):

‘Maar zij zullen zitten, een ieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgenboom, zonder dat iemand hen opschrikt; want de mond van de HERE der heerscharen heeft het gesproken. Want alle volken wandelen elk in de naam van zijn god, maar wij zullen wandelen in de naam van de HERE, onze God, voor altoos en immer.’ Het bereiken van de totale, ware rust, moet onder de Koning der Koningen, Jezus Christus, komen. Met deze drie teksten onder handbereik valt beter te doorzien wat de maarschalk van Sanherib tegen Hizkia zegt! 

Sanheribs maarschalk spreekt bijbelse woorden
De maarschalk die het volk en Hizkia aanspreekt, nota bene in het Judees, zodat niemand van de Israëlieten op de muren van Jeruzalem iets ontgaat van hetgeen er gezegd wordt, moet wel goed op de hoogte zijn geweest van de Joodse situatie! Hij onderhandelt namens zijn koning, hij legt de eisen van Sanherib aan Hizkia voor. Voor Juda is het kristalhelder hoe ze ervoor staan tegenover deze legermacht. Nog maar vijf jaar geleden hebben de Assyriërs het tien stammen rijk van Hosea onder de voet gelopen, Samaria is weggevaagd. Dat zal in Juda niet vergeten zijn. De versterkte steden van Juda zijn ook al ingenomen: nu is Jeruzalem aan de beurt! Hij schildert hun militaire situatie af als hopeloos en brengt ze in verleiding om aan vrede te denken via het traject dat Sanherib in zijn hoofd heeft. Hij intimideert door te zeggen: ‘Ben ik dan zonder de wil des HEREN opgetrok­ken tegen deze plaats om haar te verwoesten? De HERE heeft mij gelast: trek op tegen dit land en verwoest het.’ 1Kon.18:25 Dit is een andere situatie dan een paar honderd jaar later als Kores tegen Israël optrekt, die wist niets van Jahweh. Deze maarschalk geeft met deze uitspraak aan Jahweh te kennen of er van te weten!

Wat, is het de wil van Jahweh?  Dat moet toch de bange Judeeërs tot wanhoop drijven! En hij komt met een uiterst verleidelijk aanbod, dat vrijwel parallel loopt met de hoop die een Israëliet kent. Vrede, een goed land met water, een wijnstok, een vijgenboom, etc. Hoe dicht ligt het niet bij de woorden van Deuteronomium 8? Kan hij de Judeeërs hiermee verleiden? Hij doet zich min of meer voor als de inplaats-verlosser, als de ‘god van Israël’: ‘Toen trad de maarschalk naar voren, riep met luider stem in het Judees, en sprak het woord: Hoort het woord van de grote koning, de koning van Assur! Zo zegt de koning: Laat Hizkia u niet bedriegen, want hij kan u niet uit mijn macht redden. (…) Luister niet naar Hizkia, want zo zegt de koning van Assur: Brengt mij hulde en geeft u aan mij over, dan zal ieder mogen eten van zijn wijnstok en van zijn vijgenboom, en het water van zijn put mogen drinken, totdat ik kom en u meevoer naar een land als het uwe, een land van koren en most, een land van olijfbomen, olie en honig; zo zult gij leven en niet sterven. Maar luister niet naar Hizkia, want hij misleidt u door te zeggen: de HERE zal ons redden. 1Kon 18:28-32 [NBG]

Wat heeft dit te betekenen? Dit betekent dat, net als in heel de Schrift, het ontzettend belangrijk is te onderscheiden WIE er iets zegt, en tegen WIE; WAT hij zegt; WAAR en WANNEER hij dit zegt. Vervolgens is het uitermate belangrijk om in de tekst te ontdekken wat het doel is van het gezegde. Waar leidt het toe en waar gaat het naar toe. Vooral met dit laatste onderzoekje, kunnen we goed uit de voeten; want waar leidt het toe: tot vertrek uit hun erfdeel Juda! Het zou leiden tot vertrek uit Jeruzalem, de eeuwige stad, de stad van hun vader David, waar eens de Grote Koning zal heersen! De tempel zou verlaten worden, de eredienst aan Jahweh zou wegvallen. Dus iemand moet de ‘mooie’ woorden van Sanherib de koning van Assur op hun waarde schatten en zien dat het direct afval van Jahweh brengt. Het kan nooit goed zijn, ondanks de vorm waarin de maarschalk de boodschap giet. Nu kunnen we simpelweg reageren met bijvoorbeeld: dat is helemaal niet zo’n groot probleem voor God. Hij heeft alles in Zijn hand. Maar dat is hoe wij er in staan, met kennis van het gecomplementeerde woord. Voor de Jood was zijn vredesbeeld en gelukkige toekomst: ‘Gij zult eten en verzadigd worden en de HERE, uw God, prijzen om het goede land dat Hij u gaf.’ En zitten onder zijn wijnstok en vijgenboom. Op kunnen gaan naar de feestdagen te Jeruzalem, en bidden tot God in de Tempel.

Hizkia wendt zich tot Jahweh
Hizkia, of ook wel, Jehizkia, betekent zoveel als: ‘mijn kracht is Jahweh’ of ‘Jahweh heeft mij sterk gemaakt’. Zodra koning Hizkia deze woorden hoorde, scheurde hij zijn klederen, bedekte zich met een rouwgewaad en ging het huis des HEREN binnen. 1Kon.19:1 Hij zond zijn hofmaarschalk, zijn schrijver en de oudsten van de priesters naar de profeet Jesaja, zodat die Jahweh kon raadplegen en Hizkia antwoorden. ‘Wellicht hoort de HERE, uw God, al de woorden van de maarschalk, waarmee zijn heer, de koning van Assur, hem gezonden heeft om de levende God te honen, en zal Hij straf oefenen om de woorden die de HERE, uw God, gehoord heeft; wil dan een gebed opzenden voor het overblijfsel dat nog gevonden wordt.’ 1Kon.19:4 ‘Toen kwamen de dienaren van koning Hizkia tot Jesaja, en Jesaja zeide tot hen: Zo zult gij tot uw heer zeggen: Zo zegt de HERE: Vrees niet voor de woorden die gij gehoord hebt, waarmee de hovelingen van de koning van Assur Mij gelasterd hebben. Zie, Ik zend een geest in hem, en hij zal een gerucht vernemen, zodat hij naar zijn land zal terugkeren, en Ik zal hem door het zwaard vellen in zijn eigen land.’ 

De God van Israël redt hierbij zijn knecht Hizkia en Juda van een zekere ondergang. Er zijn fantastische zondagschool verhalen die uitgebreid op de geschiede­nissen van Hizkia ingaan. En niet helemaal onterecht. Er komt ook naar voren dat de weg van het volk Israël enorme hoogtepunten kent, maar omgekeerd ook diepe dalen met enorme menselijke tragedies. Het volk is in afwachting van het keerpunt in de wereldgeschiedenis wanneer hun Koning het weer voor hun op zal nemen, en Jeruzalem het middelpunt van de aarde zal zijn.

Buiten de overgenomen Schriftplaatsen geven de volgende teksten een nog completer beeld dan in dit beknopte stukje mogelijk was:

1 Koningen hoofdstuk 11; 2 Koningen hoofdstuk 17, 18, 19, 20; 2 Kronieken hoofdstuk 28, 29, 30, 31, 32; Jesaja hoofdstuk 36, 37, 38, 39; Jesaja hoofdstuk 45

Hans van der Kleij
Deel met anderen